Medische terminologie

Medische terminologie
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3,4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Medische terminologie

Slide 1 - Slide

Als een aandoening eindigt op -itis, dan is er sprake van een....
A
abnormale opening
B
vernauwing
C
ontsteking
D
breuk

Slide 2 - Quiz

Noem minimaal 5 medische aandoeningen die eindigen op -itis.

Slide 3 - Open question

Een hernia diafragmatica bevindt zich in......
A
de wervelkolom
B
het middenrif
C
de hersenen
D
het oog

Slide 4 - Quiz

Noem nog minimaal 3 andere hernia's (medische namen!)

Slide 5 - Open question

Wat is de medische naam voor een vergiftiging?

Slide 6 - Open question

Opdrachten
1. Wat is het verschil tussen .......
   a. ...artrose en artritis?
   b. ...een fissuur en een fractuur?
   c. ..een hallucinatie en een waan?
   d ...een tracheostoma, ileostoma, colostoma en urostoma? 
                             * En wat is dan stomatitis?

2  a Wat is de Nederlandse vertaling van 'cyste'? 
     b En wat is dan cystitis? 

timer
5:00

Slide 7 - Slide

Opdrachten

3. Wat is de Nederlandse vertaling van cardiomyopathie?
 
4. a. Wat is de musculus sternocleidomastoideus? 
     b. Hoe komt deze structuur aan zijn naam? 

5. De termen manicure en pedicure zijn afgeleid van de medische termen voor hand en voet. Wat zijn de medische namen voor de hand en de voet? 


timer
5:00

Slide 8 - Slide

De medische term voor grote hersenen is
A
Cerebrum
B
Cerebellum
C
Cortex

Slide 9 - Quiz

De hersenziekte waarbij een specifiek deel van de hersenen verloren gaat is
A
Ziekte van Parkinson
B
Alzheimer
C
Meningitis

Slide 10 - Quiz

Afasie betekent:
A
Moeite hebben met het begrijpen en/of spreken van taal
B
Moeite hebben met de juiste motoriek
C
Moeite hebben met het herkennen van personen

Slide 11 - Quiz

De medische term amnesie betekent
A
Geheugenverlies
B
Dementie
C
Bewusteloosheid

Slide 12 - Quiz

Opdrachten

6. Er zijn twee soorten CVA, het hemorragisch CVA en het ischemisch CVA.
     a. Waar staan de letters CVA voor? Vertaal dit in Nederlandse termen. 
     b. Wat betekent hemorragie? 
     c. Wat betekent ischemie?


7. Bedenk minimaal 5 medische termen, liefst termen die je zelf in de praktijk tegengekomen bent, waar je voor deze opleiding nog nooit van gehoord had.
timer
5:00

Slide 13 - Slide

De medische term voor een zenuwontsteking is
A
neuritis
B
neurose
C
nefritis

Slide 14 - Quiz

De juiste schrijfwijze van het woord ontlasting is
A
Faices
B
Feces
C
Feacis

Slide 15 - Quiz

Gestoorde spijsvertering van voedsel met als gevolg een opgeblazen gevoel, pijn in de maagstreek en oprispingen van zuur. Hoe noemen we in medische term een verstoorde spijsvertering ?
A
Dyspepsie
B
Dysenterie
C
Dysulculus

Slide 16 - Quiz

Het stijgende deel van de dikke darm heet:
A
Colon descendens
B
Colon ascendens
C
Colon transversum

Slide 17 - Quiz

Mw. De Vries heeft last van chondropathie. locatie: patella. Wat betekent patella?
A
Enkelgewricht
B
Heupgewricht
C
Knieschijf

Slide 18 - Quiz

Dhr. Geerlings heeft last van coxalgie al 5 jaar hij komt nu in aanmerking voor een operatie.
Wat betekent coxalgie?
A
Schouderpijn
B
Kniepijn
C
Heuppijn

Slide 19 - Quiz

Het woorddeel 'my' in myalgie heeft betrekking op:
A
zenuw
B
spier
C
bot

Slide 20 - Quiz

Patiënten kunnen erg ziek zijn van een appendicitis. Wat is dat?
A
Galwegontsteking
B
Blaasontsteking
C
Nierontsteking
D
Blinde darm ontsteking

Slide 21 - Quiz

Opdrachten

8. Meneer Visser heeft hypertensie en gebruikt daarvoor een Metoprolol
     Wat is een merknaam van dit medicament en wat doet het?


9. Wat zijn belangrijke bijwerkingen van deze medicatiesoort?
timer
5:00

Slide 22 - Slide

Met de term prolaps wordt bedoeld:
A
Voorkant
B
Verzakking
C
Uitstulping

Slide 23 - Quiz

Patiënten ervaren veel pijn als ze last hebben van cholelithiasis. Wat betekent cholelithiasis?
A
Te veel gal in het bloed
B
Gebrek aan gal.
C
Galstenen

Slide 24 - Quiz

Welk orgaan wordt aan gegeven met de medische term:
Cardio
A
Longen
B
Lever
C
Hart
D
Nieren

Slide 25 - Quiz

Woorden met de stam cardio
Cardioloog
Cardiaal
Endocarditis
Myocardinfarct

Slide 26 - Slide

Welk orgaan wordt aan gegeven met de medische term:
Hepato
A
Longen
B
Lever
C
Hart
D
Nieren

Slide 27 - Quiz

Woorden met de stam
Hepato
Hepatitis
Hepatomegalie

Slide 28 - Slide