Taal Actief Thema 8 week 1 les 4

Welke zin staat in de directe rede?
A
De man vroeg of hij naar huis mocht gaan.
B
Sil zegt: "Ga je mee in het park spelen?"
C
Jelka vertelde dat ze geen bloemkool lustte.
D
Mischa fluisterde dat ze een snoepje wil.
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke zin staat in de directe rede?
A
De man vroeg of hij naar huis mocht gaan.
B
Sil zegt: "Ga je mee in het park spelen?"
C
Jelka vertelde dat ze geen bloemkool lustte.
D
Mischa fluisterde dat ze een snoepje wil.

Slide 1 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg of hij me kon helpen.
B
Hij vroeg: "Kan ik u helpen?"

Slide 2 - Quiz

Waaraan herken je een zin in de directe rede?
A
Aan de hoofdletter aan het begin van de zin.
B
Aan het vraagteken achteraan in de zin.
C
Aan de aanhalingstekens.
D
Aan het woord "vraagt".

Slide 3 - Quiz

Welke zin staat er in de DIRECTE rede?
A
Mijn vader zegt dat hij morgen thuiskomt.
B
Mijn moeder roept: 'Kom direct thuis!'
C
Het meisje vertelt mij dat ze morgen jarig is.
D
Simon vertelde mij dat hij gister ziek was.

Slide 4 - Quiz

Wat staat er in de indirecte rede?
A
De vrouw zei: 'Nooit.'
B
Ik heb gezegd dat ik dat niet zou doen.
C
De leraren zeiden: 'Dat doen we.'
D
De scheikundige zegt: 'Dat klopt helemaal.'

Slide 5 - Quiz

Bij welke zin is de directe rede gebruikt?
A
Jan zei dat hij ziek was.
B
Jan zei: dat hij ziek was.
C
Jan zei: 'ik ben ziek.'
D
"Jan zei ik ben ziek"

Slide 6 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
De uitgever zegt: 'Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen.'
B
De uitgever zegt dat het nieuwe leerboek in januari zal verschijnen.
C
"Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen," dat zei de uitgever.
D
Het nieuwe leerboek zal verschijnen in januari.

Slide 7 - Quiz

De meneer vroeg hoe laat het was.

Maak hier de directe rede van.

Slide 8 - Open question

Maak de directe rede:
hoe moet ik dat doen vraagt sofie

Slide 9 - Open question

Schrijf in de directe rede:
Mijn vader zegt dat ik naar bed moet.

Slide 10 - Open question

Zet in de directe rede:
Dave vraagt wat ik drink.

Slide 11 - Open question