Oefentoets / Hoofdstuk 3 / Havo 2

Zinsontleding
1 / 52
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsontleding

Slide 1 - Slide

Naamvallen vinden door vragen te stellen

Slide 2 - Slide

- welke vraag voor onderwerp
- welke naamval heeft het:

Slide 3 - Open question

- welke vraag voor lijdend voorwerp
- welke naamval heeft het:

Slide 4 - Open question

- welke vraag voor meewerkend voorwerp
- welke naamval heeft het:

Slide 5 - Open question

Naavallen door proeven

Slide 6 - Slide

- welke proef voor onderwerp
- welke naamval heeft het:

Slide 7 - Open question

- welke proef voor lijdend voorwerp
- welke naamval heeft het:

Slide 8 - Open question

- welke proef voor meewerkend voorwerp
- welke naamval heeft het:

Slide 9 - Open question

stappenplan ontleden
Stappenplan
1. Zoek het gezegde
2. Zoek het onderwerp (1e nv.)
3. Zoek het lijdend voorwerp (4e nv.)
4. Zoek het meewerkend voorwerp (3e nv.)      

Slide 10 - Slide

De man geeft de vrouw een kus.
ontleed de zin

Slide 11 - Open question

Geef het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp in onderstaande zin aan. (bv: gezegde = …. etc.)
Ik heb een taart gekocht voor jou.

Slide 12 - Open question

Geef het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp in onderstaande zin aan.
Essen die Kinder eine Banane?

Slide 13 - Open question

Geef het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp in onderstaande zin aan.
Meine Mutter und mein Vater haben einen Wagen gekauf

Slide 14 - Open question

Geef het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp in onderstaande zin aan.
Essen die Kinder eine Banane?

Slide 15 - Open question

Geef het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp in onderstaande zin aan.
Sein Bruder zeigt dem Busfahrer seinen Fahrausweis

Slide 16 - Open question

Naamvallen nu toepassen

Slide 17 - Slide

vertaal:
mijn, jouw, zijn, haar, onze, jullie, hun, uw, een, geen

Slide 18 - Open question

Wanneer hebben de bezittelijke voornaamwoorden een e als uitgang en wanneer niet?

Slide 19 - Open question

bij de der en de ein- groep is de uitgang van de 1e en de 4e naamval anders, bij welke is dat het geval?
A
mannelijk woorden
B
onzijdig woorden
C
vrouwelijk woorden
D
meervoud woorden

Slide 20 - Quiz

Vertaal bezittelijk voornaamwoord:

- (Mijn) ...Wagen (m) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Wagen (m) sehr.

Slide 21 - Open question

Vertaal bezittelijk voornaamwoord:

- (Mijn) ...Katze (v) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Katze (v) sehr.

Slide 22 - Open question


- (Mijn) ...Kind (o) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Kind (o) sehr.

Slide 23 - Open question

Vertaal bezittelijk voornaamwoord:
- (Mijn) ...Eltern(mv) sind sehr nett.
- Ich liebe (mijn) ....Eltern(mv) sehr.

- Hast du (jouw) .... Hund (m) verloren?

Slide 24 - Open question

vertaal en let op uitgang:
- Ich habe (mijn) .... Katze verloren.
- Hast du (jouw) .... Hund (m) verloren?

Slide 25 - Open question

vertaal en let op uitgang:
- Er hat (onze) .... Mutter zum Bahnhof gebracht.
- Sie hat (jullie) .... Mutter zum Bahnhof gebracht


Slide 26 - Open question

vertaal en let op uitgang:
- Er wird (uw) .....Entschuldigung (mv) nicht akzeptieren.

Slide 27 - Open question

vertaal en let op uitgang:
- Er wird (zijn) ..... Entschuldigung (v) (mv) nicht akzeptieren..

Slide 28 - Open question

vertaal en let op uitgang:

- Haben sie (uw) .....Hunde(mv) verloren

Slide 29 - Open question

Du oder Sie???
"du" tegen: ouders, familieleden
, kinderen van je eigen leeftijd,  
                            vrienden en goede kennissen

"Sie" tegen: mensen die je niet kent en die ouder dan 16 zijn,
 en  
                           personen die in een organisatie boven je staan

Slide 30 - Slide

Du oder Sie?
Was sagst du zur Nachbarin, 30 Jahre?
A
Du
B
Sie
C
Hannelore

Slide 31 - Quiz

Was sagst du zu deiner Oma, 73 Jahre?
A
du
B
Sie

Slide 32 - Quiz

Was sagst du zu einem Jungen auf der Straße, 16 Jahre?
A
du
B
Sie

Slide 33 - Quiz

Je tante uit Duitsland
A
du
B
Sie

Slide 34 - Quiz

het buurmeisje van je Duitse neef (14 jaar)
A
du
B
Sie

Slide 35 - Quiz

Een verkoper van boven de 17
A
du
B
Sie

Slide 36 - Quiz

goede vrienden en goede kennissen;

A
du
B
Sie

Slide 37 - Quiz

De der Gruppe
der, die, das, die
solch - manch – jed - welch – jed - solch – dies -  manche 

Slide 38 - Slide

wat krijgen de volgende woorden als uitgang in de 1e en 4e naamval mannelijk? schrijf als volgt:
1e nv:
4e nv:
solch - manch – jed - welch – jed - solch – dies - manche

Slide 39 - Open question

wat krijgen de volgende woorden als uitgang in de 1e en 4e naamval vrouwelijk? schrijf als volgt:
1e nv:
4e nv:
solch - manch – jed - welch – jed - solch – dies - manche

Slide 40 - Open question

wat krijgen de volgende woorden als uitgang in de 1e en 4e naamval onzijdig? schrijf als volgt:
1e nv:
4e nv:
solch - manch – jed - welch – jed - solch – dies - manche

Slide 41 - Open question

wat krijgen de volgende woorden als uitgang in de 1e en 4e naamval meervoud? schrijf als volgt:
1e nv:
4e nv:
solch - manch – jed - welch – jed - solch – dies - manche

Slide 42 - Open question

vervoeg:
Dies..... Mädchen lacht gern.

Slide 43 - Open question

vervoeg:
Dies..... Jungen lacht auch gern.

Slide 44 - Open question

vervoeg:
Welch --- Wohnung hat eine grosse Tür.

Slide 45 - Open question

vervoeg:
Manch...... Kinder(mv) sind sehr frech (brutaal)

Slide 46 - Open question

vervoeg:
Welch...... Kind (o) meinst du?

Slide 47 - Open question

vervoeg:
Solch.... Leute(mv) mag ich nicht

Slide 48 - Open question

vervoeg:
Welch....... Buch hat dein Vater geschrieben?

Slide 49 - Open question

vervoeg:
Dies....... Buch hat mein Vater geschrieben?

Slide 50 - Open question

vervoeg:
All...... Väter und Mütter kommen zum Elternabend.

Slide 51 - Open question

vervoeg:
Beid........ Kinder(mv) haben eine gute Zeugnis (rapport) bekommen.

Slide 52 - Open question