4V 4 okt imparfait et péposition

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4

Lundi 4 octobre 

Corriger le texte 

Réviser l'imparfait

Les prépositions en Français

Check in duo's 

Exercice 20 et 22 

Check in duo's 

1) Vergelijk de antwoorden van de opdracht(en) met je buurman of buurvrouw

2) Wanneer jullie antwoorden verschillen moeten jullie het eens worden over het antwoord

3) Bij de terugkoppeling van de docent kunnen jullie vragen stellen over hetgeen waar jullie niet uit zijn gekomen. 

4) De opdracht wordt daarna niet meer klassikaal besproken.

L'imparfait

L'objectif du cours

Aan het einde van de les kan ik de imparfait herkennen & gebruiken om aan te geven dat iets in het verleden heeft plaatsgevonden. 

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

In het Nederlands is de o.v.t.  Bijvoorbeeld:

lopen >> ik liep

hebben> ik had

gaan >> ik ging

en ga zo maar door !

Wanneer gebruik je de IMPARFAIT?

Je gebruikt de imparfait om te vertellen hoe iets was of om te vertellen over gewoontes uit het verleden.

Gewoonte: Tous les jours, j'allais chez ma grand-mère. (Ik ging)

Beschrijving: Le concert était super. (was)

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

1. nous-vorm van het werkwoord

2. "ons" eraf

3. juiste uitgang erachter (^jeais/^tuais/^il/elle/onait/^nousions/^vousiez/^ils/ellesaient)

Stam+uitgang

Exemples:

Je (porter) portais          (nous portons)

Elle (avoir) avait               (nous avons)

Tu (aller) allais                  (nous allons)

Nous (faire) faisions     (nous faisons)

Let op

De imparfait van het werkwoord "être" is onregelmatig.

Ik was = J'étais

ét is de stam

ais is de uitgang bij "je"

Exemple:

Nous étions

Er was: c'était

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Tu (regarder) 

Nous (chercher) 

Marc (trouver) 

Vous (aller) 

Laura et Joey (travailler) 

regardais

cherchions

trouvait

alliez

travaillaient

Zet onderstaande zinnen in de imparfait

Je suis au concert. 

Vous parlez anglais. 

Elle a 15 ans. 

Tu fais du sport? 

Zet onderstaande zinnen in de imparfait

Je suis au concert. J'étais au concert.

Vous parlez anglais. Vous parliez anglais.

Elle a 15 ans. Elle avait 15 ans.

Tu fais du sport? Tu faisais du sport?

Prépositions