Quiz Duits

Duits Quiz
Die letzte Deutschstunde!
1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2,3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Duits Quiz
Die letzte Deutschstunde!

Slide 1 - Slide

Heeft Duitsland een koning of koningin?
A
Ja!
B
Nein!

Slide 2 - Quiz

Waar staat dit bekende stadion?
A
Berlin
B
München
C
Köln

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de kleuren van de Duitse vlag (van boven naar beneden)?
A
zwart-rood-geel
B
rood-zwart-geel
C
geel-zwart-rood

Slide 4 - Quiz

Welk woord past er bij?
der Vater und ....
A
das Mädchen
B
die Hausnummer
C
die Mutter
D
die Adresse

Slide 5 - Quiz

Welk woord past er bij?
der Junge und...
A
das Kind
B
das Mädchen
C
die Mutter
D
die E-Mail-Adresse

Slide 6 - Quiz

De letter: "ß" spreek je in het Duits uit als een:
A
f
B
b
C
s
D
z

Slide 7 - Quiz

"Wie alt bist du?" betekent:
A
Hoe heet je?
B
Hoe oud ben je?
C
Waar woon je?

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm in: "Ich _____ meine Hausaufgaben gemacht!" (haben)

Slide 9 - Open question

Vul de juiste vorm in:
"_____ du einen Bruder?" (haben)

Slide 10 - Open question

Vul de juiste vorm in:
"Ich ____ vierzehn Jahre alt." (sein)

Slide 11 - Open question

Vul de juiste vorm in:
"Meine Eltern _____ leider geschieden." (sein)

Slide 12 - Open question

Wat betekent: "gute Besserung!"?
A
goed gedaan!
B
veel succes!
C
beterschap!

Slide 13 - Quiz

Wat betekent: "das Wochenende"?

Slide 14 - Open question

Wat betekent: "heute"?

Slide 15 - Open question

"Hast du Geschwister?" betekent:
A
Heb je een broer?
B
Heb je broers?
C
Heb je broers en zussen?

Slide 16 - Quiz

De Umlaut (") kan op de volgende letters:
A
a-u-o
B
a-u-o-e
C
a-u-o-e-i
D
a-e-o

Slide 17 - Quiz

Er komt nu een sleepvraag..

Wat is de vertaling van de vraagwoorden? 

Slide 18 - Slide

hoe
waarom
waar
wanneer
wat
waarheen
wie
woher
warum
wo
wann
wer
wohin
was
wie
waarvandaan

Slide 19 - Drag question

Welk vraagwoord past in de zin?
"_____ wohnst du?"
A
Was
B
Wie
C
Wo
D
Wohin

Slide 20 - Quiz

Welk vraagwoord past in de zin?
"_____ bist du so froh (vrolijk)"?
A
Was
B
Wie
C
Woher
D
Warum

Slide 21 - Quiz

Welk vraagwoord past in de zin?
"____ heißt du?"
A
Wie
B
Was
C
Wer
D
Woher

Slide 22 - Quiz

Hoe wordt het Duitse voetbalelftal genoemd?
A
die Fußballspieler
B
die Mannschaft
C
der Club

Slide 23 - Quiz

Welke automerken komen uit Duitsland?
A
Audi, BMW, Porsche
B
Audi, Porsche, Renault
C
Volkswagen, BMW, Fiat

Slide 24 - Quiz

Wat is de oudste stad van Duitsland?
A
Oldenburg
B
Berlin
C
Trier
D
Stuttgart

Slide 25 - Quiz

Wie zie je op de achtergrond?
A
Steffi Graf
B
Angela Merkel
C
Claudia Pechstein
D
Helene Fischer

Slide 26 - Quiz

Welk woord past niet in het rijtje?
"das Auto - fahren - das Wetter"
A
das Auto
B
fahren
C
das Wetter

Slide 27 - Quiz

Welk woord past niet in het rijtje?
"die Stadt - die Eltern -
besichtigen"
A
die Stadt
B
die Eltern
C
besichtigen

Slide 28 - Quiz

Welke woorden schrijf je in het Duits met een hoofdletter?
A
werkwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
zelfstandige naamwoorden
D
bijwoorden

Slide 29 - Quiz

Waar ligt het eiland Sylt?
A
im Norden
B
im Osten
C
im Westen
D
im Süden

Slide 30 - Quiz

Er komt nu een sleepvraag..
Hoe heten deze dieren in het Duits?

Slide 31 - Slide

der Hund 
das Meerschweinchen
das Pferd
die Schildkröte

Slide 32 - Drag question

Welk getal zie je op het plaatje?
A
sechzehn
B
siebzehn
C
siebenzehn

Slide 33 - Quiz

Welk getal zie je op het plaatje?
A
zwanzig
B
dreißig
C
zweizig

Slide 34 - Quiz

Wat is de hoofdstad van Duitsland?

Slide 35 - Open question

Op welk plaatje zie je Bratkartoffeln?
A
B
C

Slide 36 - Quiz

Op welk plaatje zie je Plätzchen?
A
B
C
D

Slide 37 - Quiz

Op welk plaatje zie je Pommes?
A
B
C
D

Slide 38 - Quiz

Ik wens jullie heel veel succes tijdens de toetsweek!
Zet hem op! 
Viel Erfolg!

Slide 39 - Slide