Herhaling gesprekken

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
-opfrissen van je kennis over gesprekken voor je examen  van volgende week
-herhaling van de onderwerpen die we voor de vakantie hebben behandeld

Slide 2 - Slide

In een gesprek mag je elke vraag stellen.
ja
nee

Slide 3 - Poll

Het is niet goed om een stilte te laten vallen.
klopt
klopt niet

Slide 4 - Poll

In een gesprek mag je geen accent hebben
klopt
klopt niet

Slide 5 - Poll

Je moet in een gesprek goed naar de ander luisteren
klopt
klopt niet

Slide 6 - Poll

Je kunt het beste korte antwoorden geven.
klopt
klopt niet

Slide 7 - Poll

Je moet je taalgebruik aanpassen aan degene met wie je een gesprek voert.
ja
nee

Slide 8 - Poll

Het is goed om te vragen de vraag te herhalen als je hem niet snapt
Is goed
Is niet goed

Slide 9 - Poll

Je lichaamshouding is belangrijk
Ja
nee

Slide 10 - Poll

Je kunt best even op je telefoon kijken tijdens een gesprek
Mee eens
Niet mee eens

Slide 11 - Poll

Gesprekken

Slide 12 - Slide

1) Wat is een gesprek en noem minimaal 4 verschillende soorten?
4) Welke gespreksdoelen ken je?
3) Welke soorten vragen zijn er?
2) Wat is actief luisteren en hoe doe je dat?
8) Hoe kan je jouw mening in een discussie onderbouwen?
6) Wat is non-verbale communicatie en wanneer gebruik je dat?
7) Welke fases zijn er in een gesprek?
5) Waarom kies je voor formeel of informeel taalgebruik?

Slide 13 - Slide

Gesprek 
Mondelinge communicatie tussen tenminste twee personen >
-sollicitatiegesprek
-klachtgesprek
-interview
-discussie
-functioneringsgesprek
-informatief gesprek

Slide 14 - Slide

Goed gesprek = luisteren
Actief luisteren > LSD
Luisteren
Samenvatten - parafraseren  [controle info + leiding nemen]
Doorvragen [herhalen, verduidelijken, doorvragen, stilte]

Slide 15 - Slide

ACTIEF LUISTEREN = BETROKKEN ZIJN
- afsluiten voor andere dingen, de rust om te luisteren
- lichaamstaal (zithouding, oogcontact, rust) 
- knikje, 'mimiek'
- luistergeluiden [hmhm]
- de ander laten uitpraten
- samenvatten / doorvragen




Slide 16 - Slide

SOORTEN VRAGEN
- open vragen 
- reflecterende vragen
- doorvragen
- gesloten vragen 
- suggestieve vragen
- controlevragen

Slide 17 - Slide

SOORTEN VRAGEN
- open vragen                              (Wat heb je gisteren gedaan?)
- reflecterende vragen             (Wat verwacht je ervan?)
- doorvragen                                (Wat bedoel je daar precies mee?)
- gesloten vragen                       (Heb je een laptop bij je?)
- suggestieve vragen                (Dat vind jij toch ook niet leuk?)



Slide 18 - Slide

Controlevraag stellen
Als je zeker wilt weten dat je de ander goed hebt begrepen, kun je een controlevraag stellen:
- Begrijp ik het goed dat...
- Als ik je goed begrijp...
- Dus volgens jou moet ik nu... 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Wat is het doel van:
  1. Je hebt een sollicitatiegesprek bij AH
  2. Je spreekt de receptie aan over een vieze hotelkamer
  3. Je praat met met je vriend(in) over afgelopen weekend
  4. Je belt met een partycentrum omdat je deze graag wil reserveren voor een feest
  5. Als beveiliger spreek je een bezoeker aan op roken op een plaats waar dat niet mag
  6. Je legt je nichtje uit hoe ze jullie printer moet gebruiken

Slide 23 - Slide

Wat is het doel van:
  1. informeren en overtuigen (formeel)
  2. informeren en overhalen (formeel)
  3. informeren (informeel)
  4. informeren (formeel)
  5. corrigerend (formeel)
  6. instruerend (informeel)

Slide 24 - Slide

Formeel vs informeel

Slide 25 - Slide

Een informeel gesprek:
  • is niet officieel
  • voer je met mensen die je kent, zoals familie of vrienden
  • voer je met mensen die je ergens ontmoet
  • kan over van alles gaan: jezelf, een probleem, wat je wel en niet leuk vindt, je mening, wat je gisteren gedaan hebt
  • houd je ‘zomaar’ voor je plezier of omdat het zo uitkomt.

Slide 26 - Slide

Formele gesprekken
Zakelijke gesprekken, waar bepaalde regels voor bestaan (en waar vaak bepaalde afspraken uit voortkomen).
  • zoals een voortgangsgesprek met je slb-er
  • een sollicitatiegesprek.
  • of een reservering bij een hotel

Slide 27 - Slide

Mening 
Je mening kun je onderbouwen met het aub-model>
-a: argument ("ik vind iets, omdat ...")
-u: uitleggen van argument (wat bedoel je precies)
-b: bijvoorbeeld (je geeft een vb dat je argument ondersteunt)

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Opdrachten maken
Ga naar Nu Nederlands (Noordhoff) gesprekken. 
Je gaat verder in 2.5 sollicitatiegesprek of begint aan 2.6 functioneringsgesprek.

Slide 30 - Slide

Heb je de lesdoelen behaald?
*Je weet wat er nodig is om een gesprek te voeren
*Je herkent de verschillende gespreksdoelen
*Je weet wat de fasen in een gesprek zijn

0100

Slide 31 - Poll