1B3 - 9 maart 2023 - eerste 15 woorden herhalen en woordenspel (uitbeelden) achternaam tm elkaar

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Woordenschat

de achternaam

• de naam van je familie
• voornaam <--> achternaam
• de achternaam - de achternamen
• zin: Hij heet Henk Bosch. Henk is zijn voornaam en Bosch is zijn achternaam. 

altijd

• iedere keer
• altijd <---> nooit
• zin: Als hij op bezoek komt, neemt hij altijd taart mee! 

het antwoord

• iets wat je zegt als je een vraag krijgt
• het antwoord - de antwoorden
• zin: De docent geeft antwoord op de vraag van de leerling. 

belangrijk

• het is belangrijk om iedere dag op school te komen
• het is belangrijk om Nederlands te leren
• zin: De minister-president is de belangrijkste man van Nederland. 

bijna

• niet helemaal
• zin: Mijn oma is bijna tachtig jaar. Volgende week is ze jarig. 

bijvoorbeeld

• je noemt niet alles, maar een of twee
• zin: Er zijn verschillende soorten fruit. Bijvoorbeeld een appel of een banaan. 

de broer

• een jongen of een man met dezelfde ouders als jij
• de broer -  de broers
• zin: Mijn ouders hebben drie kinderen. Mijn broer, mijn zus en ik. 

de club

• groep mensen die samen iets doen, bijvoorbeeld een voetbalclub
• de club -  de clubs
• zin: Als je lid bent van een club, is dat goed voor je Nederlands. 

de dag

• tijd dat het buiten licht is
• de dag <---> de nacht
• de dag -  de dagen
• zin: Een week heeft zeven dagen. Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag. 

dansen

de deur

direct

de docent

doen

Wat doe jij in het weekend?

In het weekend speel ik  voetbal.

Wat doe jij in de ochtend?

elkaar

Wij helpen elkaar

30 seconds

Zinnen maken

Doel van deze les:

- Een korte zin schrijven

- De persoon en het werkwoord op de goede plaats.

1 Wie - 2 doet -  3 wat

Ik bel de docent.

Ik ga niet naar school.

Wij werken thuis

Wij hebben een afspraak bij de GGD.

je belt de docent

je stuurt een bericht

Bij de volgende dia's:

kies de persoon

1

De leerlingen hebben geen school.

1. hebben
2. geen
3. De leerlingen
4. school

Mijn vader houdt van voetbal.

1. Mijn vader
2. van
3. houdt
4. voetbal

Mijn zus kan goed zingen.

1. goed
2. Mijn zus
3. kan
4. zingen

Mijn vriendin is heel aardig.

1. heel
2. aardig
3. is
4. Mijn vriendin

De kinderen lopen naar de bioscoop.

1. naar
2. de bioscoop
3. lopen
4. De kinderen

Bij de volgende dia's:

kies het werkwoord

2

Wij schrijven de woorden.

1. Wij
2. woorden
3. schrijven
4. de

Wij lezen een boek.

1. een
2. wij
3. boek
4. lezen

Wij vragen de docent om hulp.

1. vragen
2. wij
3. de docent
4. om hulp

loopt - op de stoep - hij

met het potlood - hij - schrijft

mooi - zingen - de kinderen

belt - de leerling - met zijn telefoon

de les was

1. makkelijk
2. soms makkelijk, soms moeilijk
3. moeilijk

Disk

Werkboek