H5 - Uitdrukkingen uit handel en scheepvaart

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat wordt op het plaatje uitgedrukt?
  • onder zeil gaan
  • = gaan slapen

Slide 2 - Slide

Wat wordt op het plaatje uitgedrukt?
  • tussen wal en schip vallen
  • = nergens bij horen

Slide 3 - Slide

Wat wordt op het plaatje uitgedrukt?
  • zijn schepen achter zich verbranden
  • =  de terugtocht voor zichzelf onmogelijk maken

Slide 4 - Slide

Wat wordt op het plaatje uitgedrukt?
  • het water loopt hem in de mond
  •  = hij heeft er veel trek in

Slide 5 - Slide

Wat wordt op het plaatje uitgedrukt?
  • de wind in de zeilen hebben
  •  = geluk hebben

Slide 6 - Slide

Wat wordt op het plaatje uitgedrukt?
  • iemand in de boot nemen
  •  = Iemand voor de gek houden

Slide 7 - Slide

Na deze les over uitdrukkingen uit de handel en scheepvaart ken je...

  • ... nieuwe uitdrukkingen die uit de handel en scheepvaart komen en
  • kun je van deze uitdrukkingen de betekenis uitleggen.

Slide 8 - Slide

Waarom moet je deze uitdrukkingen kennen?
- Nederlandse spreekwoorden leren je over de Nederlandse cultuur.

- Ze 'kruiden' onze taal, maken onze boodschappen levendiger en leggen een sausje/emotie over droge informatie.

Slide 9 - Slide

Zelf in stilte aan de slag met opdracht 1 en 3 
(blz. 144 - 146)
Over 10 minuten bespreken we de opdrachten. 

Klaar? Maak dan opdracht 2 op blz. 145.

De uitwerkingen van deze opdrachten komen terug in het proefwerk in de toetsweek!
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Antwoorden opdracht 1 - blz. 144
1a. roer
b. bakzeil
c. markt
d. oogje
e. zee
f. fles
g. brug
h. prijs

Slide 11 - Slide

Antwoorden opdracht 1 - blz. 144
2a. aan het roer staan: de leiding hebben

b. bakzeil halen: terugkrabbelen; minder eisen stellen

c. goed in de markt liggen: populair zijn

d. een oogje in het zeil houden: toezicht houden

Slide 12 - Slide

Antwoorden opdracht 1 - blz. 144
e. in zee gaan (met): samenwerken

f. op de fles gaan: failliet gaan

g. over de brug komen: betalen

h. aan de prijs zijn: duur zijn

Slide 13 - Slide

Antwoorden opdracht 3 - blz. 146
1. Beter een anker kwijt dan een heel schip.
g Liever een klein verlies nemen dan alles verliezen.

2. Bij het scheiden van de markt leer je de kooplui kennen.
c Je echte karakter blijkt pas op het beslissende moment.

3. De kost gaat voor de baat uit.
h Om winst te kunnen maken, moet je eerst geld uitgeven. 

Slide 14 - Slide

Antwoorden opdracht 3 - blz. 146
4. Het oog van de meester maakt het paard vet.
a Als de baas toekijkt, gaat alles beter.

5. Je moet roeien met de riemen die je hebt.
f Je moet het doen met de middelen die je hebt.

6. Op de wind van gisteren kun je vandaag niet zeilen.
e Je moet bij de tijd blijven.


Slide 15 - Slide

Antwoorden opdracht 3 - blz. 146
7. Wie appelen vaart, die appelen eet.
b Als je handelt in bepaalde goederen, gebruik je ze waarschijnlijk zelf ook.

8. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
d Je geeft degene voor wie je werkt, altijd gelijk. 

Slide 16 - Slide

Maak opdracht 2
Over 10 minuten bespreken we de opdrachten. 


De uitwerkingen van deze opdrachten komen terug in het proefwerk in de toetsweek!
timer
10:00

Slide 17 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 145
Opdracht 2.2
4. zich kunnen veroorloven: kunnen betalen
6. manipuleren: beïnvloeden
7. vooralsnog: voorlopig 
10. relatief: in verhouding; in relatie tot
11. tot nader order: tot later 
12. laboratorium: werkplaats voor onderzoek

Slide 18 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 145
Opdracht 2.3
3. 1 momenteel: op dit moment; nu
2. eenstemmig: hetzelfde zeggend, van dezelfde inhoud
3. kapitaalkrachtigen: rijken
5. massaal: met veel mensen samen


Slide 19 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 145
Opdracht 2.3
8. voedingswaarde: zorgen voor een volle maag; hongerbevrediging
9. beangstigend: angstaanjagend; eng
13. optie: mogelijkheid
14. calorieën: voedingsstoffen waar ons lichaam energie van krijgt



Slide 20 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 145
Opdracht 4/5
alinea 1: hebben voor de boeg 
alinea 4: is een brug te ver
alinea 4: raakt kant noch wal 
alinea 5: zetten alle zeilen bij
alinea 6: op de markt komt
alinea 7: is een streep door de rekening
alinea 10: de balans opmaken




Slide 21 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 145
Opdracht 5
alinea 1: voor de boeg hebben: verwachten, tegemoet zien
alinea 4: een brug te ver zijn – te ver gaan; te hoog gegrepen zijn
alinea 4: kant noch wal raken – onzin zijn
alinea 6: op de markt komen – te koop aangeboden worden 
alinea 7: een streep door de rekening – een tegenvaller 
alinea 10: de balans opmaken – de voor- en nadelen afwegen




Slide 22 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 145
Opdracht 6 vijf van de volgende:
alinea 2: kapitaalkrachtigen – rijken
alinea 2: kaviaar – heel duur, luxe eten 
alinea 3: valt weg – is niet meer beschikbaar
alinea 3: gat – ontbrekende deel
alinea 5: ziet zitten – niets voor voelen
alinea 6: overlappen – samenvallen
alinea 6: toetje – laatste gerecht
alinea 6: gevangen – opgenomen


Slide 23 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 145
Opdracht 6 vijf van de volgende:

alinea 7: hangt een apart sfeertje – is iets bijzonders aan de hand
alinea 8: dekt de lading – komt overeen met de inhoud
alinea 9: wijzen op – maken duidelijk 





Slide 24 - Slide

Je kent en weet nu...

  • ...  uitdrukkingen die uit de handel en scheepvaart komen en
  • je kent van deze uitdrukkingen de betekenis, zodat je ze ook zelf juist kunt toepassen.

Slide 25 - Slide