Wat is, in theorie, de overeenkomst tussen de consumentenmarketing en de industriële marketing? Bij beide vormen van marketing:
A
gaat het om het voldoen aan de afgeleide vraag
B
staat de afnemer centraal
C
speelt de reclame de grootste rol
D
is opinieonderzoek zeer belangrijk
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
Marketing & CommunicatieMBOStudiejaar 3
This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wat is, in theorie, de overeenkomst tussen de consumentenmarketing en de industriële marketing? Bij beide vormen van marketing:
A
gaat het om het voldoen aan de afgeleide vraag
B
staat de afnemer centraal
C
speelt de reclame de grootste rol
D
is opinieonderzoek zeer belangrijk
Slide 1 - Quiz
Een consument bekijkt in een winkel het etiket van een nieuw potje jam. Tot welke vorm van consumentengedrag wordt dit gerekend?
A
gebruiksgedrag
B
afdankgedrag
C
communicatiegedrag
D
aankoopgedrag
Slide 2 - Quiz
Maartje gebruikt een leeg potje waarin erwtjes hebben gezeten om er knopen in te bewaren. Tot welke vorm van consumentengedrag wordt dit gerekend?
A
communicatiegedrag
B
gebruiksgedrag
C
aankoopbedrag
D
afdankgedrag
Slide 3 - Quiz
Voor Erica is haar iPad vooral bedoeld om spelletjes op te spelen. Tot welke vorm van consumentengedrag wordt dit gerekend?
A
gebruiksgedrag
B
afdankgedrag
C
communicatiegedrag
D
aankoopgedrag
Slide 4 - Quiz
Veel consumenten kopen hun kleding bij Zalando. Tot welke vorm van consumentengedrag wordt dit gerekend?
A
gebruiksgedrag
B
aankoopgedrag
C
communicatiegedrag
D
afdankgedrag
Slide 5 - Quiz
Voorlopig einde vragen
we gaan straks hier weer verder
Slide 6 - Slide
Wat is de juiste volgorde van het beslissingsproces?
A
behoefteherkenning, informatieverzameling, evaluatie van de keuzemogelijkheden, evaluatie van de ervaringen na de koop, aankoop of niet-aankoop
B
evaluatie van de keuzemogelijkheden, informatieverzameling, behoefteherkenning, aankoop of niet-aankoop, evaluatie van de ervaringen na de koop
C
Informatieverzameling, behoefteherkenning, evaluatie van de keuzemogelijkheden, aankoop of niet-aankoop, evaluatie van de ervaringen na de koop
D
behoeftenherkenning, informatieverzameling, evaluatie van de keuzemogelijkheden, aankoop of niet, evaluatie van de ervaringen na de koop
Slide 7 - Quiz
Wat wordt onder evoked set verstaan?
A
producten of merken die de consument als alternatieven aanvaardbaar vindt en overweegt aan te schaffen
B
producten of merken die de consument acceptabel vindt voor een volgende aankoop
C
alternatieven die de consument onacceptabel vindt
D
alle producten of merken die een consument kent
Slide 8 - Quiz
Hoe wordt de conditie genoemd, waarin een individu merkt dat een of meer overwegingen of attitudes strijdig zijn met andere overwegingen of attitudes die hij/zij erop nahoudt?
A
cognitieve dissonantie
B
selectieve verdraaiing
C
uitgebreide probleemoplossing
D
persoonlijkheid
Slide 9 - Quiz
Karel koopt een duur Rolex-horloge omdat hij vindt dat dit horloge bij zijn status hoort. Van welk koopmotief is hier sprake?
A
rationeel koopmotief
B
routinematig koopmotief
C
emotioneel koopmotief
D
situationeel koopmotief
Slide 10 - Quiz
Gerlach koopt winterbanden omdat hij op wintersportvakantie gaat en door Duitsland moet rijden, waar ze verplicht zijn. Van welk koopmotief is hier sprake?
A
rationeel koopmotief
B
emotioneel koopmotief
C
routinematig koopmotief
D
situationeel koopmotief
Slide 11 - Quiz
Een consument kent 15 wasmachinemerken, waarvan hij 9 merken bij voorbaat niet interessant vindt. Van de overige 6 merken zoekt hij informatie op om uit te zoeken of deze merken iets voor hem kunnen betekenen. Van 2 merken is dat niet het geval. Uit de overgebleven 4 merken vallen er nog 2 af. Uit de resterende 2 merken kiest hij zijn nieuwe wasmachine. Hoe groot is de choice set?
A
6
B
2
C
4
D
15
Slide 12 - Quiz
Een consument heeft een nieuwe tablet gekocht. Helaas kan de consument er niet overal mee internetten, omdat er alleen maar wifi op zit. Hij verwijt zichzelf dat hij zich beter had moeten oriënteren. Hier is sprake van:
A
cognitieve dissonantie en externe attributie
B
perceived risk en externe attributie
C
perceived risk en interne attributie
D
cognitieve dissonantie en interne attributie
Slide 13 - Quiz
We gaan straks hier verder
Slide 14 - Slide
Howard en Sheth gebruiken in hun theorie drie koopsituaties, namelijk:
A
routinematig, beperkt probleemoplossend en uitgebreid probleemoplossend koopgedrag
B
herhalingsaankopen, vervangingsaankopen en initiële aankopen
C
gemotiveerd, genormeerd en spontaan koopgedrag
D
impuls-, geplande en onverwachte aankopen
Slide 15 - Quiz
Welke koopsituatie is van toepassing op de volgende omschrijving: tijd die de koper nodig heeft voor de koop is kort?
A
UPO
B
RAG
C
BPO
D
UPO, BPO en RAG
Slide 16 - Quiz
Bij de aanschaf van een bruidsjurk is er meestal sprake van:
A
onbeperkt probleemoplossend koopgedrag
B
beperkt probleemoplossend koopgedrag
C
routinematig aankoopgedrag
D
uitgebreid probleemoplossend koopgedrag
Slide 17 - Quiz
Bij de aanschaf van een product via internet loopt een consument risico's. De ontastbaarheid van het product op internet geeft een:
A
functioneel risico
B
psychologisch risico
C
tijdsrisico
D
financieel risico
Slide 18 - Quiz
Niet-internetshoppers zijn in vier groepen te verdelen. De groep die echt winkelen leuker vindt, is de groep van de: