1
a katholieken, protestanten, liberalen, socialisten
b politieke partijen, kranten, ziekenfondsen, sportclubs, scholen, radioverenigingen (omroepen)
c Bijvoorbeeld: Met hun absolute meerderheid namen confessionelen een wet aan die de radiozendtijd gelijk verdeelde tussen de vier zuilen.
d Bijvoorbeeld: Mensen wilden geen contact hebben met ‘andersdenkenden’.
e Bijvoorbeeld: Daar hadden ze gezamenlijke belangen.
3. a Er was nauwelijks werkloosheid, de welvaart groeide en er kwam meer vrije tijd.
b Bijvoorbeeld: De industriële productie en handel daalden tot minder dan de helft.
c Bijvoorbeeld: Die uitkering werd dan stopgezet.
d Bijvoorbeeld: Ze pasten hun overheidsuitgaven aan de dalende inkomsten, bijvoorbeeld verlaging van de werklozenuitkeringen.
e 1 E, 2 C, 3 B, 4 A en B