* Begrijpend lezen H6, havo 3

klas H3: Begrijpend lezen - NN6 
Hoofdstuk 6

Functiewoorden (2)
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

klas H3: Begrijpend lezen - NN6 
Hoofdstuk 6

Functiewoorden (2)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
Je kunt na deze lessen:
  • De betekenis van veelvoorkomende functiewoorden.
  • Functies van delen van de tekst benoemen.

Slide 2 - Slide

Onderwerp? (vul je antwoord in op de volgende dia...)

Op een doordeweekse avond nog niet zo lang geleden was het in de trein Amsterdam-Alkmaar van 17.30 uur weer eens reuzedruk: de mensen stonden tot in de gangpaden. Plotseling klonk er wat gekraak uit de speaker. ‘Dames en heren, hier spreekt de conducteur. Na enig overleg hebben wij besloten om een stoelendans te organiseren. Iedereen die zit, gaat staan en iedereen die staat, mag gaan zitten. We zijn halverwege, dus dat is wel zo eerlijk.’ De ‘zitters’ keken een beetje beteuterd om zich heen, maar de meesten stonden op om de ‘staanders’ een plaatsje te verschaffen. Degenen die niet van hun plaats opstonden, kregen minachtende blikken toegeworpen.
Zij vormden echter een minderheid, want de meeste treinreizigers konden de creatieve oplossing van de conducteur wel waarderen. De reis werd dan ook door velen met een grote grijns op het gezicht vervolgd.

Slide 3 - Slide

Wat was het onderwerp van de vorige dia?

Slide 4 - Open question

Functiewoorden
Naast de functiewoorden aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking en verklaring, bestaat er nog een aantal functiewoorden:
  • afweging            
  • anekdote           
  • definitie
  • nuancering
  • tegenwerping
  • vraagstelling
This video is no longer available
Welke video was dit?

Slide 5 - Slide

Afweging
De schrijver heeft bijvoorbeeld voo- en nadelen gegeven of voor- en tegenargumenten. Nu moet hij bepalenwat het belangrijkste is, voordat hij een conclusie trekt. Afwegen is dus zoiets als 'vergelijken'.

Slide 6 - Slide

Anekdote
De schrijver vertelt een (waargebeurd en meestal grappig) verhaaltje als illustratie (voorbeeld) bij het onderwerp van een tekst. Anekdotes komen nogal eens voor in de inleiding van een tekst.

Slide 7 - Slide

Definitie
Zeer nauwkeurige beschrijving van een woord of begrip.

Slide 8 - Slide

Nuancering
Een nuancering is een verfijning of een kleine aanpassing van een bewering of stelling. De schrijver geeft bijvoorbeeld eerst zijn mening over iets en formuleert die vervolgens iets preciezer of maakt die mening wat minder zwar-wit.

Slide 9 - Slide

Tegenwerping
Een tegenwerping is een reactie op een bepaalde mening of stelling. De ene persoon vindt iets, de ander stelt daar een andere opvatting tegenover. Een tegenwerping kan ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening.

Slide 10 - Slide

Vraagstelling
De schrijver geeft aan welke vraag in (een deel van) zijn tekst centraal staat.

Slide 11 - Slide

In een slotalinea vind je (meerdere antwoorden mogelijk)
A
een samenvatting
B
een anekdote
C
een conclusie

Slide 12 - Quiz

Bij welk deel van de tekst past de functie 'anekdote'?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 13 - Quiz

De woorden bezwaar, bedenking en tegenwerping zijn synoniemen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette, noem je...
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 15 - Quiz

De schrijver maakt bezwaar of heeft bedenkingen tegen een eerdere bewering of argumentatie.
A
Dit is een weerlegging
B
Dit is een tegenwerping

Slide 16 - Quiz

nakijken opdracht  1
(168)

Slide 17 - Slide

antwoorden opdracht 1 (168)
tekst 2:               F - vraagstelling
tekst 3:               D - nuancering
tekst 4:               A - afweging
tekst 5:               C - Definitie

Slide 18 - Slide