Passé Composé en signaalwoorden

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 1

                                                                         C2

Bonjour

et

Bienvenue!

Aujourd'hui, nous sommes le lundi 30 octobre 2023

.

LE PROGRAMME  AUJOURD'HUI :

1- Réviser le passé composé.

2- Se préparer à l'oral

-Aan het einde van de les kan ik reguliere werkwoorden correct vervoegen in de passé composé.

-Aan het einde van de les kan ik enkele voorbeelden van signaalwoorden identificeren en begrijpen in een gegeven leestekst.

au travail

verbe Avoir

Remplis le verbe Avoir :
Deux copains __________ un petit jardin.

1. ont
2. avons
3. avez
4. a

Remplis le verbe Avoir:
Nous ..... un chat

1. ont
2. avons
3. ai
4. as

Remplis le verbe Avoir:
Tu ...... aussi un chat?

1. a
2. avez
3. as
4. ont

Le passé composé is...

1. de tegenwoordige tijd
2. de toekomende tijd
3. de verleden tijd
4. de voltooid tegenwoordige tijd

Le passé composé is...

1. de tegenwoordige tijd
2. de toekomende tijd
3. de verleden tijd
4. de voltooid tegenwoordige tijd

Le passé composé zegt iets over

1. nu
2. de toekomst
3. het verleden

Comment dire (Ik praat) en français:

1. je parlais
2. je parle
3. je ai parlé
4. j'ai parler

Comment dire (ik heb gepraat ) en français:

1. je parlait
2. j'ai parlé
3. j'as parler
4. je ai parlé

Le passé composé a combien d'éléments?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Le passé composé (habiter)

1. On a habité
2. On habitions
3. On habite
4. On habitait

Kies le passé composé( marcher)

1. J'ai marché
2. Ils marchent
3. Tu vas marcher
4. tu as marché

Choisis le passé composé:

1. vous avez voyagé
2. nous travailler
3. nous avons travaillons
4. nous avons travaillé

Passé composé bestaat uit:

1. een vorm van AVOIR (hebben)

   2. een voltooid deelwoord(le participe passé)

Passé Composé

Samenvatting:

Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Het hulpwerkwoord is een vorm van AVOIR

DAN komt er een voltooid deelwoord!!!!

Nous avons joué.

Wij hebben gespeeld.

Regardez bien!!!

Le chien a mangé une glace.

1. De hond eet een ijsje.
2. De hond at een ijsje.
3. De hond heeft een ijsje gegeten.
4. De hond had een hoed op.

Hij heeft gepraat

1. Il a parlé
2. Ils ont parlé
3. Elle a parlé
4. Nous avons parlé

De hond heeft gedanst

1. Le chien a danse
2. Le chien ont dansé
3. Le chien dansé
4. Le chien a dansé

Ik heb in Groningen gewoond.

1. J'ai habite à Groningue.
2. J'ai habité à Groningue.
3. Je suis habité à Groningue.
4. Je suis habite à Groningue.

Vous avez compris ???

Des questions?

Merci! Et maintenant .....

.

LE PROGRAMME  AUJOURD'HUI :

1- Réviser le passé composé.

2- Se préparer à l'oral

-Aan het einde van de les kan ik reguliere werkwoorden correct vervoegen in de passé composé.

-Aan het einde van de les kan ik enkele voorbeelden van signaalwoorden identificeren en begrijpen in een gegeven leestekst.

Afsluiting van de les 

-Wat vond je het meest nuttig of interessant aan de les vandaag?

-Is er iets waar je meer hulp bij nodig hebt of waarover je nog onduidelijkheid hebt?

Merci et au revoir !