Hoofdstuk 4 - woorden met ou of ouw

Hoofdstuk 4
woorden met ou of ouw

dit hoofdstuk gaat over woorden met ou of ouw. 
je oefent met de uitspraak en de spelling van zulke woorden. 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
woorden met ou of ouw

dit hoofdstuk gaat over woorden met ou of ouw. 
je oefent met de uitspraak en de spelling van zulke woorden. 

Slide 1 - Slide

opdracht 1
de woorden hierna worden geschreven met ou. 
lees de woorden hardop. spreek ze duidelijk uit 

stout - fout - koud - hout 
ouders - schouder - bout - goud

Slide 2 - Slide

opdracht 2
de woorden hierna worden geschreven met ouw. 
lees de woorden hardop. spreek ze duidelijk uit. 

vrouw - trouw - gebouw - mouw 
vouw - juffrouw - touw - mevrouw 

Slide 3 - Slide

opdracht 3
bedenk zelf 2 woorden met ou

Slide 4 - Mind map

opdracht 3
bedenk zelf 2 woorden met ouw

Slide 5 - Mind map

opdracht 4
vul de woorden van opdracht 1 en 2 in. 

Slide 6 - Slide

ik struikel over een _______

Slide 7 - Open question

hij tikte de jongen op zijn ______

Slide 8 - Open question

brrrr, ik heb het ______

Slide 9 - Open question

loop even om het ______ heen

Slide 10 - Open question

bij een moer hoort een ______

Slide 11 - Open question

het verschil tussen ou en ouw
het verschil tussen ou en ouw kun je horen. 
dat verschil hoor je vooral als je het stamwoord in het meervoud zet. 
1 mouw           2 mouwen 
bij het enkelvoud (mouw) hoor je de w niet altijd duidelijk 
bij het meervoud (mouwen) hoor je de w duidelijk 

Slide 12 - Slide

wat is het meervoud van
springtouw

Slide 13 - Open question

wat is het meervoud van
koffiejuffrouw

Slide 14 - Open question

wat is het meervoud van
stationsgebouw

Slide 15 - Open question

wat is het meervoud van
buurvrouw

Slide 16 - Open question

wat is het enkelvoud van
schrijffouten

Slide 17 - Open question

wat is het enkelvoud van
politievrouwen

Slide 18 - Open question

wat is het enkelvoud van
mouwen

Slide 19 - Open question

wat is het enkelvoud van
gebouwen

Slide 20 - Open question

is dat _____ fiets?
A
jou
B
jouw

Slide 21 - Quiz

____ moet zich niet zo druk maken.
A
u
B
uw

Slide 22 - Quiz

dat is slecht voor ___ bloeddruk.
A
u
B
uw

Slide 23 - Quiz

Als ik ___ zo zie dan ga ik bijna huilen.
A
jou
B
jouw

Slide 24 - Quiz

mijn deur is naast die van _____
A
jou
B
jouw

Slide 25 - Quiz

ik heb ____ dat al eens eerder willen vragen.
A
jou
B
jouw

Slide 26 - Quiz

Is dat ___ tweede taartje?
A
u
B
uw

Slide 27 - Quiz

Heb je voor ___ ook een kaartje?
A
mij
B
mijn

Slide 28 - Quiz

Dat meent __ toch niet?
A
u
B
uw

Slide 29 - Quiz

Dat had ze niet van ___ verwacht.
A
jou
B
jouw

Slide 30 - Quiz