Das Personalpronomen - Het persoonlijk voornaamwoord

Guten Tag!
Liebe Schüler und Schülerinnen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Tag!
Liebe Schüler und Schülerinnen

Slide 1 - Slide

Het onderwerp van vandaag is: persoonlijke voornaamwoorden

In deze les passen jullie de persoonlijke voornaamwoorden
 als onderwerp, als lijdend voorwerp en met voorzetsels
in een kleine zin toe.

Slide 2 - Slide

Wat zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden?
Maak een keuze!
A
du mein
B
ohne um
C
er euch
D
bis für

Slide 3 - Quiz

In welke naamval staat het onderwerp?
A
4e naamval
B
1e naamval

Slide 4 - Quiz

1e naamval
ich  - ik 
du   - jij
er    - hij
sie  - zij
es   - het
wir  - wij
ihr   - jullie
sie   - zij
Sie   - u
4e naamval
mich     - mij
dich      - jou
ihn         - hem
sie         - haar
es          - es       
uns        - ons
euch     - jullie
sie         - hen
Sie        - u

Slide 5 - Slide

In welke naamval staat het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 6 - Quiz

Wählen Sie! Maak een keuze!

Kennst du ihn / er ?
A
ihn
B
er

Slide 7 - Quiz

Wählen Sie! Maak een keuze!

Wer / Wen kann mein Handy reparieren?
A
Wer
B
Wen

Slide 8 - Quiz

Wählen Sie!
Ich kenne du / dich
A
du
B
dich

Slide 9 - Quiz

Wählen Sie!

Peter und Petra, ich lade ihr / euch / sie ein.
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 10 - Quiz

Wählen Sie!

Der Preis ist € 20,-, ich finde es / er / ihn zu hoch.
A
er
B
ihn
C
es

Slide 11 - Quiz

Maak een keuze!

Wer / Wen / Wie interessiert sich für Mode?
A
Wie
B
Wen
C
Wer

Slide 12 - Quiz

Maak een keuze!

Wie findest du die Mode? Ich finde es / ihr / sie schön!
A
ihr
B
sie
C
es

Slide 13 - Quiz

Übersetzen Sie! Vertaal!
Hij bezoekt u.
(besuchen)
A
Es besucht sie.
B
Er besucht Ihr
C
Ihn besucht Sie.
D
Er besucht Sie.

Slide 14 - Quiz

Übersetze:
Jullie bezoeken hem.

Slide 15 - Open question

Übersetze:
Wij bezoeken jullie.




Übersetze:
Wij bezoeken jullie.


Slide 16 - Open question

Übersetze:
Jij kent haar.

Slide 17 - Open question

De volgende woorden zijn voorbeelden van voorzetsels:
A
um - und - für
B
ohne - gehen -entlang
C
durch - um - bis
D
gegen - kein - sein

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels van de 4e naamval

bis 
durch
für
ohne
gegen
um
entlang

Vertaling

tot 
door
voor
zonder
tegen
om
langs


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Ist das Geschenk für (jullie) ______?
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 21 - Quiz

Gehst du ohne (hem) ______
in die Disko?
A
er
B
ihn
C
man

Slide 22 - Quiz

Gegen (wie) _____ spielst du?
A
wer
B
wen
C
wie
D
wo

Slide 23 - Quiz

Die Geschichte geht um (hen) _____.
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 24 - Quiz

Noch Fragen?

Slide 25 - Slide

Das Personalpronomen

Das Thema ist nicht schwer, oder?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

An die Arbeit!

Slide 28 - Slide