Wet van Ohm

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Elektrotechniek

• een materiaal bestaat uit veel molecule deeltjes. 
• een molecule bestaat uit een combinatie van atomen

• Een elektrische stroom. 
• Dat kan bijvoorbeeld met een magneet.
• Om de stroom te duwen hebben we spanning nodig (kracht).
• een apparaat biedt ook weerstand tegen de kracht.

Leerdoelen

• De leerling begrijpt wat is de Wet van Ohm en kan en een voorbeeld benoemen;
  
• De leerling kan de formule van de Wet van Ohm toepassen en berekenen;
  
•  De leerling weet de eenheid van de symbolen en kan ze juist toepassen;
  
• De leerling kan de formule van de Wet van Ohm ombouwen en de formule toepassen;
  

GEORG Ohm

Wet van Ohm

Wet van Ohm

R=​I​​U​​

Wet van Ohm

Wet van Ohm

Wet van Ohm

Wet van Ohm

R=​I​​U​​

2=​3​​6​​

I=​R​​U​​

3=​2​​6​​

U=I⋅R

6=3⋅2

Hoe bepaal je de Spanning?
(kies de goede formule)

1. I=U/R
2. R=U/I
3. U=I*R
4. U=R*I

Hoe bepaal je de Stroom?
(Kies de goede formule)

1. I=U/R
2. R=U/I
3. U=I*R
4. I=R/U

Wat is de eenheid van Spanning

1. Watt
2. ohm
3. ampere
4. Volt

R=​I​​U​​

1. 6 ohm /10 A= 0,6V
2. 10A*6 ohm=60V
3. 10 A/ 6 ohm = 1,66V
4. 10A*10 A=100V

Een weerstand heeft een waarde van 4 Ω. Deze weerstand wordt aangesloten op een
spanning van 12 V. Hoe groot wordt de stroom door de weerstand?

Wat is de wet van Ohm

1. R = I/U
2. R = U/I
3. R = U.I
4. R = P/I

Waar staat de U voor in de formule
R = U / I

1. weerstand
2. volt
3. spanning
4. stroomsterkte

U = I x R
Zet I vooraan

1. I = U / R
2. I = R / U
3. I = U x R
4. I = R x U

R = U/I dus I = U/R

De stroom door de weerstand
van 100 Ω is

1. 0,10 A
2. 0,15 A
3. 0,20 A
4. 0,30 A