Trappen van vergelijking

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

trappen van vergelijking

Leg eens uit...

Leg eens uit...

Na de stellende trap gebruik je het woordje ...

1. dan
2. als

Levi is even groot als Jamil.

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje ...

1. als
2. dan

Levi is groter dan Jamil.

Noteer in de zin de passende vorm van het woord dat onderstreept is.

Mijn oma gaat graag zwemmen, maar schaken doet ze het ...

Noteer in de zin de passende vorm van het woord dat onderstreept is.

Voor sommige richtingen van sportopleidingen moet je sportief zijn dan voor andere richtingen.

Vul het rijtje aan: enthousiast - enthousiaster - het ...

Koen woont even ver van school ...

1. als ik
2. dan ik
3. als mij
4. dan mij

Koen woont even ver van school als ik (woon).

Maikel kan sneller lopen ... .

1. als zij
2. als haar
3. dan zij
4. dan haar

Maikel kan sneller lopen dan zij kan.

Ik kan de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met als en dan.

😒🙁😐🙂😃