Grammatica lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1,2

Bij wie hoor jij? Zoek je buddy

Buddy gevonden?

Bedenk een zin van minimaal 7 woorden met jullie kaartjes. 

Voorbeeld:

Je hebt JAN en ONDERWERP.

Jan maakt ruzie met zijn kleine broertje.

Plakken maar

1. Heb jij het kaartje persoonsvorm, plak het op de goede plek op het bord.
2. Heb jij het kaartje onderwerp, plak het op de goede plek op het bord.
3. Heb jij het kaartje ww gezegde, plak het op de goede plek op het bord. 

Welke zinnen hebben jullie bedacht?

LV

• Lijdend voorwerp. (LV)
  
• Wat of wie + ww.gezegde + onderwerp

Jan eet een appel. 

Anna slaat de jongen.

Groepsopdracht

• Werk in groepjes van 4
• Elk groepslid krijgt een andere rol (onderwerp, pv, ww gezegde, lv)
• Maak samen 4 zinnen 
• Iedere rol bedenkt zijn eigen stukje van de zin. 
• Zorg dat ALLE rollen in je zin zitten

Doorgeven

• Zoek op:  
  

1. persoonsvorm
   
2. onderwerp
3. ww gezegde
4. lijdend voorwerp

Doorgeven

• Controleer:  
  

1. persoonsvorm
   
2. onderwerp
3. ww gezegde
4. lijdend voorwerp

Teruggeven

Je krijgt jullie eigen blad terug.

Wat vind je van de opmerkingen?

Er zit ALTIJD een lijdend voorwerp in een zin.

1. Waar
2. Niet waar

Het antwoord op de vraag:
wat/wie + ww.gezegde + onderwerp is het......

1. onderwerp
2. werkwoordelijk gezegde
3. lijdend voorwerp
4. persoonsvorm

Marije eet een peer.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. peer
2. een peer
3. Marije
4. eet

Opa koopt een vaas.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. koopt
2. opa
3. een vaas
4. vaas

De zusjes spelen verstoppertje.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. de
2. zusjes
3. spelen
4. verstoppertje

Bram gaat verven.

Bram is het lijdend voorwerp.

1. waar
2. niet waar

Esther eet soep.

Soep is het lijdend voorwerp.

1. waar
2. niet waar

Kartriene wil een pop voor haar verjaardag.

Verjaardag is het lijdend voorwerp

1. waar
2. niet waar

Kartriene wil graag een pop voor haar verjaardag.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. Katriene
2. wil
3. een pop
4. voor haar

Papa kijkt naar de televisie.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. papa
2. kijkt
3. naar de televisie
4. er zit geen lv in

Wat vond je van deze les?

1. Super leuk
2. Leuk
3. Gaat wel
4. Saai

Wat vond je makkelijk?

Wat vond je moeilijk?

Huiswerk woordsoorten blz. 180

- opdr. 2 de helft

- opdr. 3 de helft

- opdr. 5