Een voltooid deelwoord staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).
Hoe weet je of het voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
- Maak het woord langer in de vertelden tijd
- Gebruikt 'T eX KoFSCHiP
De plannen zijn gewijzig... 1. Gisteren wijzigde ik de plannen 2. stam = wijziG ---> gewijzigD
Zijn nummer is geblok... 1. Gisteren blokte ik zijn nummer 2. stam - blokK ----> geblokT