Klas 2D gymn Freitag, den 10. Juni 2022

Freitag, den 10. Juni 2022
  • Willkommen
  • Ziele dieser Unterrichtsstunde
  • Nachsehen Hausaufgaben
  • Wörterlisten Kapitel 6
  • Der- und ein-Gruppe
  • Zinsontleding + stappenplan
  • Genitiv: 2e naamval
  • Hausaufgaben
  • Zum Schluss
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Freitag, den 10. Juni 2022
  • Willkommen
  • Ziele dieser Unterrichtsstunde
  • Nachsehen Hausaufgaben
  • Wörterlisten Kapitel 6
  • Der- und ein-Gruppe
  • Zinsontleding + stappenplan
  • Genitiv: 2e naamval
  • Hausaufgaben
  • Zum Schluss

Slide 1 - Slide

Nachsehen Hausaufgaben:
Aufgabe 4.3 A + B 1 t/m 4  Seite 101

Slide 2 - Slide

Ziele dieser Unterrichtsstunde:
  • Je weet hoe je het onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp kunt vinden in een zin.
  • Je weet de drie verschillen tussen de der- en de ein-Gruppe.
  • Je kunt de naamvallen in de der- en ein-Gruppe toepassen.

Slide 3 - Slide

Wörterlisten   Seiten 91-92
Overhoring

Slide 4 - Slide

Der- und ein-Gruppe en naamvallen:
  1. Bij welke naamvallen en lidwoorden is er een verschil tussen de der- en de ein-Gruppe?
  2. Welke stappen moet je nemen voor de zinsontleding en het toepassen van de naamvallen?
  3. Wat is de juiste volgorde van zinsontleding?

Slide 5 - Slide

Zinsontleding:
  1. Hoe vind je het onderwerp in de zin?
  2. Hoe vind je het lijdend voorwerp in de zin?
  3. Hoe vind je het meewerkend voorwerp in de zin?

Slide 6 - Slide

Grammatik
Zinsontleding en de der- en ein-Gruppe:
Naamvallen: Nominativ, Genitiv, Dativ en Akkusativ
  1. onderwerp van de zin                           Nominativ
  2. bezitsrelatie: van wie/wiens              Genitiv 
  3. meewerkend voorwerp                        Dativ
  4. lijdend voorwerp                                     Akkusativ

Slide 7 - Slide

Stappenplan grammatik:
  1. Vertaal de zinnen in het Nederlands om zo onderwerplijdend voorwerp en  meewerkend voorwerp te vinden. (in deze volgorde!!)
  2. Wat is het lidwoord van het zelfstandig naamwoord?
  3. Heb ik te maken met de der- of met de ein-Gruppe?

Slide 8 - Slide

Grammatik: 2e naamval Genitiv
Bezitsrelatie: van wie/wiens

2e naamval maar één woord voor:
  • van de
  • van het
  • van een 
  • van deze
  • van jouw

Slide 9 - Slide

Verschil Genitiv en bezittelijk vnw.
Dat is het huis van mijn vader => bezitsrelatie   van wie?
Dat is mijn huis => bezittelijk vnw = bezit

Dat is het boek van mijn zus. => bezitsrelatie   van wie?
Dat is haar boek => bezittelijk vnw = bezit

Het huis van de buren staat in brand => bezitsrelatie  van wie?
Hun huis staat in brand => bezittelijk vnw. = bezit

Slide 10 - Slide

Bezitsrelatie: Genitiv 2e naamval

Der-Gruppe:
Das Buch des Mannes.       (Het boek van de man.) 
Die Jacke der Frau.               (De jas van de vrouw.) 
Der Vater des Kindes.          (De vader van het kind.) 
Das Haus der Eltern             (Het huis van de ouders.)

Ein-Gruppe:
Das Buch eines Mannes.     (Het boek van een man.)
Die Jacke einer Frau.             (De jas van een vrouw.)
Der Vater eines Kindes.        (De vader van een kind.)
Das Haus meiner Eltern        (Het huis van  mijn ouders.)

Slide 11 - Slide

2e naamval:
Bij der en das-woorden:
-s achter zelfstandignaamwoord => meerdere lettergrepen
-es achter zelfstandignaamwoord => een lettergreep

des Mannes   => een lettergreep Mann (der)
des Hauses  => een lettergreep Haus (das)
des Restaurants => meerdere lettergrepen (das)
des Überfalls => meerdere lettergrepen (der)

Slide 12 - Slide

Stappenplan grammatik:
  1. Vertaal de zinnen in het Nederlands om zo onderwerplijdend voorwerp en  meewerkend voorwerp te vinden. (in deze volgorde!!)
  2. Zit er een bezitsrelatie in de zin? Genitiv: van wie/wiens?
  3. Wat is het lidwoord van het zelfstandig naamwoord?
  4. Heb ik te maken met de der- of met de ein-Gruppe?

Slide 13 - Slide

Machen Aufgabe 6.3  Seite 105
  • Zelfstandig maken 6.3 A en B.
  • Klaar: bestuderen grammatica TB Seiten 89-90 punt 1. Maken Aufgabe 4.3 B 5 t/m 8 + D 1 t/m 6 Seiten 101-102.
  • Bespreken Aufgabe 6.3 B.
timer
1:00

Slide 14 - Slide

Hausaufgaben 
Lernen: Wörterliste A+B Kapitel 6  91-92
Lernen: Grammatik Seite 89 de naamvallen

Machen:
Afmaken Aufgabe 4.3 B 5 t/m 8  + D 1 t/m 6 Seiten 101-102 in het boek.
Afmaken Aufgabe 6.3 B Seite 105


Slide 15 - Slide

Zinsontleding:
1e Onderwerp: wie of wat + gezegde?
2e Lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp?
3e Meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 16 - Slide

Hoe vind ik de persoonsvorm?
Persoonsvorm = altijd een werkwoord => geeft aan wat je doet of ondergaat (eten, werken, bleven, huilen)

Persoonsvorm vinden:
  1. Zin vragend maken.
  2. Zin in een andere tijd zetten
  3. Je verandert het getal van de zin.  Van meervoud maak je enkelvoud of andersom. persoonsvorm is het enige werkwoord dat verandert.

Slide 17 - Slide

Gezegde:
Gezegde => alle werkwoorden samen in de zin. De persoonsvorm hoort hier ook bij!


Slide 18 - Slide

Grammatik: der-groep
der-groep bestaat uit: 
  • der die das die (bepaalde lidwoorden)
  • dies-            - deze/dit
  • jed-              - ieder/elk
  • manch-      - menig-/sommige
  • all-                - alle
  • solch-         - zulk/zo’n
  • welch-        - welk

Slide 19 - Slide

Grammatik: ein-Gruppe
De ein-Gruppe bestaat uit:
ein  kein en de bezittelijke voornaamwoorden:
enkelvoud                                       meervoud
mein     mijn                                    unser        ons/onze
dein       jouw                                   euer          jullie
sein        zijn                                     ihr              hun
ihr            haar                                  Ihr              uw
sein         zijn


Slide 20 - Slide