Examentraining 1 organen&cellen

Examentraining 1
1. Organen en cellen
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with text slides.

Items in this lesson

Examentraining 1
1. Organen en cellen

Slide 1 - Slide

Levenskenmerken
  1. Ademhalen
  2. Voortplanten
  3. Uitscheiden
  4. Reageren op prikkels
  5. Voeden
  6. Groeien
  7. Ontwikkelen
  8. Bewegen
  9. Stofwisseling

Slide 2 - Slide

Groei
Het groter en zwaarder worden van een organisme. 
Alle organismen groeien, maar soms zie je dat bijna niet.  

Slide 3 - Slide

Ontwikkeling
Veranderingen in de bouw van een organisme.

Het kikkervisje had eerst nog geen poten, later wel.

Slide 4 - Slide

Levensloop en levenscyclus

  • Een individu heeft een levensloop. Dit begint bij de geboorte en eindigt bij de dood van één individu. Als een individu doodgaat blijft de soort bestaan. 
  • Elk soort heeft een levenscyclus. Deze begint elke keer opnieuw. In een levenscyclus gaat elk individu dood en blijft de soort bestaan. 
Levenscyclus van een KIP
Eieren
Embryo's
Uitkomen
Kuikens
Kip

Slide 5 - Slide

Levenskenmerken
Levend: Je vertoont deze kenmerken
Dood: Je vertoont deze kenmerken niet meer
Levenloos: Je hebt deze kenmerken nooit gehad

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Soorten cellen

De vorm van de cel heeft te maken met de functie van de cel

Slide 8 - Slide

Weefsels
Een weefsel wordt gevormd door meerdere cellen bij elkaar (meestal met dezelfde vorm en functie). Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels. 
Vb het hart bestaat uit spierweefsel en bloedweefsel.


Slide 9 - Slide

Tussencelstof
Tussen cellen ligt tussencelstof deze kan hard zijn (zoals bij bot) tot vloeibaar (zoals bij bloed). En alles er tussen in, bij kraakbeen is het bv. elastisch. 
Welk type tussencelstof is afhankelijk van de functie van het weefsel. 

Slide 10 - Slide

Orgaan
Een orgaan is een deel van een organisme met een eigen taak. 
Bijvoorbeeld: de longen dienen voor de ademhaling

Slide 11 - Slide

Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken aan een taak, heet een orgaanstelsel. 
  •  het verteringsstelsel
  •  het bloedvatenstelsel
  •  het ademhalingsstelsel
  • het zenuwstelsel
  • het bottenstelsel 
  • het spierstelsel enz. 

Slide 12 - Slide

Onderdelen van de microscoop

Slide 13 - Slide

Het preparaat
Het voorwerp dat je met de microscoop bekijkt, heet het preparaat. Een preparaat bestaat uit 2 glaasjes: een voorwerpglas en een dekglas. Ertussen ligt wat je wilt bekijken.
Het is belangrijk dat het preparaat heel dun is, zodat het licht erdoorheen kan schijnen. Als dat niet kan, zie je niets.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Orgaanstelsel van groot naar klein 

Slide 16 - Slide

orgaanstelsels

Slide 17 - Slide

Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken aan een taak, heet een orgaanstelsel. 
  •  het verteringsstelsel
  •  het bloedvatenstelsel
  •  het ademhalingsstelsel
  • het zenuwstelsel
  • het bottenstelsel 
  • het spierstelsel enz. 

Slide 18 - Slide

Leer de kenmerken bij de cellen van elk Rijk !!!

Slide 19 - Slide

Organismen worden onder verdeeld (geordend) in 4 groepen (of rijken).
Bij het ordenen worden kenmerken van cellen gebruikt.
Deze kenmerken zijn: celkernen, celwanden en bladgroenkorrels

Bacterieen zijn de enige groep die geen celkern bezit.
Bacterieen zijn ééncellig: ze bestaan maar uit een cel. 

Bacterien planten zich voort door deling: de cel deelt zich en er ontstaan dan twee kleinere cellen. Deze cellen groeien snel tot ze even groot zijn als de oorspronkelijke cel.

Bacterieen klinken vies maar ze kunnen ook heel nuttig zijn. Zo worden er bacterieen gebruik voor het mken van voedingsmiddelen bijvoorbeeld voor yoghurt. Ook in ons lichaam hebben we goede bacterieen. Als je geen bacterieen in je darmen zou hebben, zou je bijvoorbeeld sterk vermageren. 
Daarnaast ruimen bacterien in de natuur dode organisme op, ze voeden zich hier namelijk mee.

Ziekten die worden veroorzaakt door bacterieen zijn er natuurlijk ook. Deze ziekten kunnen vaak bestreden worden met antibiotica (pencilline)

Slide 20 - Slide

De hoofdgroepen delen we in 4 rijken in op basis van de volgende kenmerken: aantal cellen, celkern, celwand, bladgroenkorrels, relatieve grootte. 

Slide 21 - Slide

Organismen worden onder verdeeld (geordend) in 4 groepen (of rijken).
Bij het ordenen worden kenmerken van cellen gebruikt.
Deze kenmerken zijn: celkernen, celwanden en bladgroenkorrels

Bacterieen zijn de enige groep die geen celkern bezit.
Bacterieen zijn ééncellig: ze bestaan maar uit een cel. 

Bacterien planten zich voort door deling: de cel deelt zich en er ontstaan dan twee kleinere cellen. Deze cellen groeien snel tot ze even groot zijn als de oorspronkelijke cel.

Bacterieen klinken vies maar ze kunnen ook heel nuttig zijn. Zo worden er bacterieen gebruik voor het mken van voedingsmiddelen bijvoorbeeld voor yoghurt. Ook in ons lichaam hebben we goede bacterieen. Als je geen bacterieen in je darmen zou hebben, zou je bijvoorbeeld sterk vermageren. 
Daarnaast ruimen bacterien in de natuur dode organisme op, ze voeden zich hier namelijk mee.

Ziekten die worden veroorzaakt door bacterieen zijn er natuurlijk ook. Deze ziekten kunnen vaak bestreden worden met antibiotica (pencilline)
video bacteriën

Slide 22 - Slide

De vier rijken

Slide 23 - Slide

Dierlijke  cel 

Cytoplasma: water + opgeloste stoffen. Is het grootste gedeelte van de cel. 
Celmembraan: dun vliesje om de cel heen. 
Celkern: Regelt alles wat in de cel gebeurt

Celmembraan
Celkern
Cytoplasma

Slide 24 - Slide

De plantaardige cel
Celwand: dik stevig laagje om de cel heen dat zorgt voor stevigheid. Is tussencelstof. 
Celmembraan
Cytoplasma
Celkern
Vacuole: blaasjes gevuld met vocht
Bladgroenkorrels: in bladeren en stengels, geven planten hun groene kleur . 

Slide 25 - Slide

Verschillen tussen plantencellen en cellen van dieren.
Alle cellen hebben een celmembraam, een celkern en cytoplasma. 
Bladgroenkorrels, celwand en grote vacuolen komen alleen voor in plantencellen.

dierlijke cel
plantencel

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

P               Q             R

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Aan de slag!
Wat? Maak de examentrainer van organen en cellen.
Hoe? Alleen of op een rustige manier samen.
Hulp? Steek je hand op en vraag het aan de docent.

Klaar? Ga aan de slag met het maken van de begrippenlijst bij organen en cellen.

Slide 39 - Slide