Examentraining 1 organen&cellen

Examentraining 1
1. Organen en cellen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with text slides.

Items in this lesson

Examentraining 1
1. Organen en cellen

Slide 1 - Slide

Levenskenmerken
  1. Ademhalen
  2. Voortplanten
  3. Uitscheiden
  4. Reageren op prikkels
  5. Voeden
  6. Groeien
  7. Ontwikkelen
  8. Bewegen
  9. Stofwisseling

Slide 2 - Slide

Groei
Het groter en zwaarder worden van een organisme. 
Alle organismen groeien, maar soms zie je dat bijna niet.  

Slide 3 - Slide

Ontwikkeling
Veranderingen in de bouw van een organisme.

Het kikkervisje had eerst nog geen poten, later wel.

Slide 4 - Slide

Levensloop en levenscyclus

  • Een individu heeft een levensloop. Dit begint bij de geboorte en eindigt bij de dood van één individu. Als een individu doodgaat blijft de soort bestaan. 
  • Elk soort heeft een levenscyclus. Deze begint elke keer opnieuw. In een levenscyclus gaat elk individu dood en blijft de soort bestaan. 
Levenscyclus van een KIP
Eieren
Embryo's
Uitkomen
Kuikens
Kip

Slide 5 - Slide

Levenskenmerken
Levend: Je vertoont deze kenmerken
Dood: Je vertoont deze kenmerken niet meer
Levenloos: Je hebt deze kenmerken nooit gehad

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Soorten cellen

De vorm van de cel heeft te maken met de functie van de cel

Slide 8 - Slide

Weefsels
Een weefsel wordt gevormd door meerdere cellen bij elkaar (meestal met dezelfde vorm en functie). Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels. 


Slide 9 - Slide

Tussencelstof
Tussen cellen ligt tussencelstof deze kan hard zijn (zoals bij bot) tot vloeibaar (zoals bij bloed). En alles er tussen in, bij kraakbeen is het bv. elastisch. 
Welk type tussencelstof is afhankelijk van de functie van het weefsel. 

Slide 10 - Slide

Orgaan
Een orgaan is een deel van een organisme met een eigen taak. 
Bijvoorbeeld:

Slide 11 - Slide

Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken aan een taak, heet een orgaanstelsel. 
  •  het verteringsstelsel
  •  het bloedvatenstelsel
  •  het ademhalingsstelsel
  • het zenuwstelsel
  • het bottenstelsel 
  • het spierstelsel enz. 

Slide 12 - Slide

Onderdelen van de microscoop

Slide 13 - Slide

Het preparaat
Het voorwerp dat je met de microscoop bekijkt, heet het preparaat. Een preparaat bestaat uit 2 glaasjes: een voorwerpglas en een dekglas. Ertussen ligt wat je wilt bekijken.
Het is belangrijk dat het preparaat heel dun is, zodat het licht erdoorheen kan schijnen. Als dat niet kan, zie je niets.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Levenskenmerken

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

De 4 rijken en hun cellen met de celkenmerken
planten
dieren
schimmels
bacteriën
celkern
celwand
bladgroenkorrels
celkern





celkern
celwand
celwand



1
2
extra
cytoplasma = celplasma = een stroperige (cel)vloeistof
2
extra
grote vacuole =  vochtblaasje
1
3
extra
celmembraan, Heel dun elastisch vliesje, bepaalde stoffen kunnen hier doorheen.
3
de grijze 'rand'

Slide 20 - Slide

Dierlijke  cel 

Cytoplasma: water + opgeloste stoffen. Is het grootste gedeelte van de cel. 
Celmembraan: dun vliesje om de cel heen. 
Celkern: Regelt alles wat in de cel gebeurt

Celmembraan
Celkern
Cytoplasma

Slide 21 - Slide

De plantaardige cel
Celwand: dik stevig laagje om de cel heen dat zorgt voor stevigheid. Is tussencelstof. 
Celmembraan
Cytoplasma
Celkern
Vacuole: blaasjes gevuld met vocht
Bladgroenkorrels: in bladeren en stengels, geven planten hun groene kleur . 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

P               Q             R

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Aan de slag!
Wat? Maak de examentrainer van organen en cellen.
Hoe? Alleen of op een rustige manier samen.
Hulp? Steek je hand op en vraag het aan de docent.

Klaar? Ga aan de slag met het maken van de begrippenlijst bij organen en cellen.

Slide 36 - Slide