Ma 28 november verwijswoorden

Programma
Lezen
Uitleg verwijswoorden
LessonUp 
Werkblad ZS 
Overige tijd: lezen + werken aan fictieopdracht
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Programma
Lezen
Uitleg verwijswoorden
LessonUp 
Werkblad ZS 
Overige tijd: lezen + werken aan fictieopdracht

Slide 1 - Slide

Waarom verwijswoorden?

Slide 2 - Slide

Waarom verwijswoorden?

Slide 3 - Slide

Welke verwijswoorden herken je?

Slide 4 - Open question

Verwijswoorden herkennen

Slide 5 - Slide

Dat of die? Ezelsbruggetje

Slide 6 - Slide

Wat of dat?
Het verwijswoord dat gebruik je bij verwijzingen naar een zelfstandig naamwoord met het lidwoord het.

Het verwijswoord wat gebruik je in de volgende situaties:
- als het verwijst naar woorden die onbepaald blijven: iets, niets, dat, datgene, alles (Dat is zo’n beetje alles wat hij gezegd heeft)
- als het verwijst naar een hele zin (We kregen allemaal op onze kop, wat we niet eerlijk vonden)
- als het na een voorzetsel staat (Hij moet oppassen voor wat hij zegt tegen de juf)
als het verwijswoord volgt op een overtreffende trap (onbepaalde woorden), zoals: mooiste, liefste, gekste (Dat is het engste wat ik ooit heb meegemaakt) – tenzij er achter de overtreffende trap een zelfstandig naamwoord komt, dan gebruik je dat of die (Dat is het engste kamp dat ik ooit heb meegemaakt)

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 8 - Slide

Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 9 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Marlea's vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
drumstel
hij
zij
het
ze

Slide 11 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 12 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 13 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt  ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 15 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 16 - Drag question

Aan het werk 
Opdracht 1 t/m 6 werkblad 
klaar? Nakijken met nakijkblad en opdracht inleveren. 
Lezen/ werken aan fictieopdracht.

timer
10:00

Slide 17 - Slide