Module 3.2: Aanpassingen landplanten

Module 3.2: Planten
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 23 slides, with text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Module 3.2: Planten

Slide 1 - Slide

Deze les leer je:
Op welke manieren planten aangepast zijn op de omgeving waarin ze leven.

Slide 2 - Slide

Aanpassingen aan de omgevingstemperatuur
Het afsterven van bovengrondse delen
In de winter. 
De bovengrondse delen kunnen niet tegen de lagere temperatuur. 

De wortel van de plant blijft wel in leven. 
Hierin wordt reservevoedsel opgeslagen, zodat de plant in de lente snel nieuwe bladeren kan maken. 

Slide 3 - Slide

Aanpassingen aan de omgevingstemperatuur
  • Een wortelrozet
  • Dit is een kring van bladeren, vlak boven de grond. 
  • In de winter.
  • Vaak bij planten in een weiland. 
  • Een wortelrozet kan ook onder de sneeuw goed overleven. 
Ander voordeel: De plant houdt ruimte voor zichzelf, waardoor hij voldoende water en mineralen uit de bodem tot zijn beschikking heeft.

Slide 4 - Slide

Aanpassingen aan de omgevingstemperatuur
  • Laten vallen van de bladeren
  • Belangrijke aanpassing van bomen in koude gebieden. 
  • Veel loofbomen laten in de herfst hun bladeren vallen. 
  • In de winter is het water in de bodem bevroren en kunnen planten minder water opnemen.
  • Door het verlies van bladeren kunnen ze de winter beter overleven.

Slide 5 - Slide

Aanpassingen aan de hoeveelheid water
Droge omgeving
Aanpassingen die ervoor zorgen dat de plant zo min mogelijk water verliest.
Aanpassingen aan:
  • De huidmondjes (tegen verdamping)
  • Kleine, dikke bladeren
  • Waslaagje op de bladeren
  • Beharing op de stengel en bladeren
  • Stekels als bladeren
  • Groot wortelstelsel


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Droge omgeving
Kleine bladeren: Het kleine oppervlak van de bladeren gaat verdamping tegen.

Dikke bladeren: Hier kan water worden opgeslagen.

Stekels als bladeren: Beschermen de cactus tegen planteneters, verdamping en zorgen voor kleine beetjes schaduw. 
Groot wortelstelsel: Zo kunnen ze het water dat er wel is makkelijker opnemen. 

Slide 9 - Slide

Droge omgeving
Droge omgeving

Slide 10 - Slide

Vochtige omgeving
Veel huidmondjes
Vocht hoeft niet te worden vastgehouden. Verdamping van water is geen probleem. 

 Grote, platte bladeren: In de bladeren hoeft geen water opgeslagen te worden.

Klein wortelstelsel: De bodem bevat voldoende vocht. 


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Vochtige omgeving
Moerasplanten en oeverplanten
  • De wortels zitten in de modder en kunnen daardoor weinig zuurstof opnemen.
  • Daarom hebben deze planten luchtkanalen in de stengels.
  • Zuurstof gaat via deze kanalen naar de wortels. 
  • De huidmondjes zitten aan de bovenkant van het blad in plaats van aan de onderkant. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Vochtige omgeving
Waterplanten
  • Planten die helemaal onderwater leven hebben helemaal geen huidmondjes.
  • Ze nemen water, mineralen en koolstofdioxide op met de bladeren. 
  • De wortels zijn alleen om de plant vast te houden in de bodem. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Aanpassing aan de hoeveelheid licht
Planten hebben licht nodig voor de fotosynthese

  • Zonplanten
  • Groeien het best bij veel licht
  • Bijvoorbeeld in weilanden, woestijnen of op open veld. 
  • Hier is weinig of geen schaduw. 

Slide 17 - Slide

Aanpassingen aan de hoeveelheid licht
Schaduwplanten
  • Groeien het beste bij weinig licht. 
  • Deze planten komen voor op plaatsen met veel schaduw.
  • Schaduwplanten hebben vaak grote, dunne, donkergroene bladeren (veel bladgroenkorrels). 

Slide 18 - Slide

Aanpassingen aan de hoeveelheid licht
Voorjaarsbloeiers
  • Groeien op de bosbodem en bloeien vroeg in het voorjaar. 
  • Vroeg in het voorjaar hebben bomen nog geen bladeren.  
  • Door te bloeien als de bomen nog kaal zijn, krijgen ze voldoende licht. 

Slide 19 - Slide

Aanpassingen aan de hoeveelheid licht
Klimplanten
  • Hechten zich met hun hechtwortels of ranken aan muren of andere planten.
  • Zo kunnen ze gemakkelijk langs een andere plant omhoog klimmen.
  • Klimplanten groeien snel. Hoe hoger ze komen, hoe meer licht ze kunnen opvangen. 
Sommige klimplanten nemen voedingsstoffen op uit hun gastheer (de plant waar ze tegenaan klimmen). 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Zijn er nog vragen:

Slide 22 - Slide

Aan de slag:
Lees en maak je leerdoelen in je Portal. Zorg ervoor dat je Module 3.2 Aanpassingen van planten op het land​ volledig doorneemt:
Lezen: Neem de theorie goed door om de basis te begrijpen.
Maken: Werk de opdrachten stap voor stap uit.
Oefenen: Herhaal de oefeningen om de stof beter onder de knie te krijgen.
Maak het onderdeel "Test jezelf" om te checken of je alles begrijpt.

Als je ergens tegenaan loopt of iets niet begrijpt, stel gerust vragen!
Je docent staat klaar om je te helpen.
                                                                                             Succes!

Slide 23 - Slide