Schaalniveaus

Schaalniveaus
1 / 16
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Schaalniveaus

Slide 1 - Slide

Wat zijn schaalniveaus?

Slide 2 - Mind map

Geografische schaalniveaus
Het niveau waarop je een verschijnsel bekijkt.
5 schaalniveaus:

lokaal
regionaal
nationaal
continentaal
mondiaal

Slide 3 - Slide

lokaal schaalniveau
regionaal schaalniveau
nationaal schaalniveau
continentaal schaalniveau
mondiaal schaalniveau

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

Als we kijken naar een provincie, welk schaalniveau hoort daar dan bij?
A
Lokaal schaalniveau
B
Mondiaal schaalniveau
C
Regionaal schaalniveau
D
Nationaal schaalniveau

Slide 6 - Quiz

inzoomen
uitzoomen
een kleiner gebied bekijken
een groter gebied bekijken

Slide 7 - Slide

Ontwikkelingssamenwerking: waterpomp installeren in een dorp in Ethiopië.

Welk schaalniveau?
A
Nationaal schaalniveau
B
Lokaal schaalniveau
C
Continentaal schaalniveau
D
Mondiaal schaalniveau

Slide 8 - Quiz

Als je eerst naar Azië kijkt en daarna naar Thailand. Wat doe je dan?
A
inzoomen
B
uitzoomen

Slide 9 - Quiz

Als je inzoomt zie je minder details dan wanneer je uitzoomt?
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Als je eerst de HDI in een land bekijkt en daarna de HDI in de wereld.
Wat doe je dan?
A
inzoomen
B
uitzoomen

Slide 11 - Quiz

Verschijnselen in de wereld zijn nauw met elkaar verbonden.
Overstroming Zuid-Limburg in 2021
Lokaal: Geul, schade, noodhulp en evacuaties
Regionaal: Zuid-Limburg, infrastructuurschade, samenwerking
Nationaal: politieke steunbetuiging, coördinatie hulpverlening
Continentaal: Europese overstromingen, grensoverschrijdende samenwerking
Mondiaal: bewustzijn overstromingspatroon, extreme omstandigheden en klimaatverandering

Slide 12 - Slide

Centrum - Periferie

Slide 13 - Slide

Centrum - Periferie

Slide 14 - Slide

Centrum - Periferie

Slide 15 - Slide

Hoe kunnen we Europa verdelen in centrum en periferie?
A
Noord = centrum Zuid = periferie
B
Oost = centrum West = periferie
C
Zuid = centrum Noord = periferie
D
West = centrum Oost = periferie

Slide 16 - Quiz