1-2-3-zinnen maken

1,2,3-zinnen maken
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, kLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

1,2,3-zinnen maken

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les weet je:
dat een zin begint met een Hoofdletter en eindigt met een punt.

wat er bedoeld wordt met 1, 2 en 3 en weet je deze volgorde van zinsdelen ook te gebruiken voor het maken van een goede zin.

Slide 2 - Slide

Wat zit er in een zin?

Slide 3 - Mind map

                                                                     3

De kat            zit          op de bank.
De kat            zit           de hele dag         op de bank.

De melk       staat          in de keuken     op tafel.
De melk       staat          op tafel.

De bakker    bakt           een taart. 
De bakker    bakt    's morgens vroeg      een taart.

Slide 4 - Slide

                                                               3

Ik            woon        in een klein huis.

Ik            woon           drie  jaar        in een klein huis.

1 = mens, dier, ding
2 = werkwoord
3 = extra informatie
Elke zin heeft 1 - 2 - 3 (3)

Slide 5 - Slide

deel 1 van de zin is altijd een........?
er zijn drie mogelijkheden

Slide 6 - Open question

1=
een mens
een dier
een ding

Slide 7 - Slide

de 2 in de zin is altijd een.........?

Slide 8 - Open question

2=
een werkwoord

Slide 9 - Slide

en 3 = 
de REST van de zin

Slide 10 - Slide

Noem een mens, dier of ding. Of twee

Slide 11 - Mind map

Noem een werkwoord

Slide 12 - Mind map

de mannen lopen elke dag door de straat

A
elke dag door de straat =1
B
elke dag door de straat=3
C
elke dag door de straat =2

Slide 13 - Quiz

Maak een korte zin met 1 en 2

Slide 14 - Mind map

De mannen lopen elke dag door de straat.
A
lopen = 1
B
lopen = 3
C
lopen = 2

Slide 15 - Quiz

De mannen lopen elke dag door de straat.
A
De mannen = 1
B
De mannen = 3
C
De mannen = 2

Slide 16 - Quiz

Hij zit bij het raam.
Schrijf de 1, 2 en 3 op.
hij = 1
zit = 2
bij het raam = 3
De volgende vragen doe je zo:

Slide 17 - Slide

De kat zit op de bank.
Schrijf de 1, 2 en 3 op

Slide 18 - Open question

De dokter woont in Almere. Schrijf 1,2, en 3 op.

Slide 19 - Open question

soms heb je 2x een 3:
1= De kat
2= zit
3=de hele dag (tijd)
3= op de bank (plaats)
(altijd eerst tijd en dan plaats)

Slide 20 - Slide

1) Wij/ wonen /in Amsterdam.
2)Wij/ wonen /twee jaar/ in Amsterdam.
3)Mijn kinderen/ spelen/ op de straat.
4) Mijn kinderen /spelen /de hele dag/ op de straat.
5) De koffie /staat /op de tafel.
6) De koffie /staat/ nu /op de tafel.
7) De hond/ eet /vlees.
8) De hond/ eet/ iedere dag /vlees.
9) De les /is/ op dinsdag.
10) De les/ is/ op dinsdag/ in Rotterdam

Slide 21 - Slide

in het bos
de man
staat
loopt
morgen
het hert
ligt
vandaag
komt
hij
het ding
Jan

Slide 22 - Drag question

De familie         slaapt    aan de muur.
De grote man   ligt         op tafel.
De klok               eet        in de kamer
De peuter          staat       taart.
De vrouw           kijkt        televisie.
Het meisje         hangt     rode wijn.
De jonge man  drinkt     op de grond.
De koffie            is             op de laptop.
De dikke man  werkt      in de stoel.
1..........................       2...........      3.........................                    

Slide 23 - Slide

Weet je nu
Wat de 1 is, de 2 is, de 3 is?
Hoe je zo een zin kunt maken?
Dat er soms twee keer een 3 is in de zin?
Dat je dan eerst de tijd gebruikt en dan de plaats?

Slide 24 - Slide