quiz diabetici

quiz
bloedsuiker en insuline
1 / 34
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

quiz
bloedsuiker en insuline

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

test strips
Advies: niet in naaldencontainer, maar in je handschoenen wikkelen en in afvalbak doen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waar injecteer je geen insuline
A
Buik
B
Bovenbeen
C
Arm
D
Bil

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een hyperglykemie?
A
Een lage bloedsuikerwaarde als gevolg van te weinig insuline
B
Een lage bloedsuikerwaarde als gevolg van te veel insuline
C
Een hoge bloedsuikerspiegel als gevolg van te weinig insuline
D
Een hoge bloedsuikerwaarde als gevolg van te veel insuline

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat doet Metformine?
A
verlaagt glucoseproductie lever
B
verbetert gevoeligheid voor insuline
C
remt de eetlust
D
alle genoemde punten zijn juist

Slide 5 - Quiz

c. Pioglitazon (Thiazolidinedionen)
Deze middelen maken de lichaamscellen gevoeliger voor insuline, zodat de bloedsuiker beter kan worden opgenomen door de lichaamscellen. Het is niet zo geschikt voor mensen met lever- of hartproblemen.
(bron: diabetesfonds.nl)

Een te hoge bloedsuiker herken je doordat de zorgvrager over dorst klaagt, moe is, vaak moet plassen en een rode kleur heeft.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Een lage bloedsuiker noem je
A
Hypotensie
B
Hypothermie
C
Hypoglycemie
D
Hyperglycemie

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Je kan op de volgende plaatsen bloedsuikersprikken.
A
wijsvinger, middelvinger en ringvinger
B
wijsvinger, middelvinger,ringvinger en pink
C
middelvinger, ringvinger en pink
D
duim, wijsvinger, middelvinger

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Hoe ziet de urine eruit bij iemand met een hoog bloedsuiker?
A
Donker en weinig
B
Geconcentreerd en bloederig
C
Hetzelfde als bij een laag bloedsuiker
D
Licht en veel

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er met de bloedsuikerspiegel na het drinken van een biertje?
A
De bloedsuikerspiegel stijgt direct, maar na een paar uur daalt hij weer.
B
De bloedsuikerspiegel daalt, maar na een paar uur stijgt hij.
C
De bloedsuikerspiegel stijgt.
D
De bloedsuikerspiegel daalt.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Je spreekt van een hypoglykemie bij een bloedsuikerwaarde
A
Lager dan 7 mmol/l
B
Hoger dan 4 mmol/l
C
Lager dan 4 mmol/l
D
Hoger dan 7 mmol/l

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Bram heeft diabetes type 1 en constateert bij zichzelf een te lage bloedsuiker. Hij voelde zich niet zo lekker, controleerde de bloedsuiker en ziet dat deze 2,7 is. Wat moet hij doen?
A
extra glucagon toedienen
B
zo min mogelijk bewegen
C
producten met veel glucose nemen
D
de lichaamstemperatuur verhogen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Insuline zorgt voor een verlaging van de bloedsuikerspiegel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de normaalwaarde van de bloedsuiker
A
tussen 2 en 4
B
tussen 3 en 6
C
tussen 4 en 8
D
hoger dan 8

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een hypoglykemie?
A
Een lage bloedsuikerwaarde als gevolg van te weinig insuline
B
Een lage bloedsuikerwaarde als gevolg van te veel insuline
C
Een hoge bloedsuikerspiegel als gevolg van te weinig insuline
D
Een hoge bloedsuikerwaarde als gevolg van te veel insuline

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Type 1
Type 2
Het lichaam maakt geen insuline aan
Vrouwen die zwangerschapsdiabetes hebben gehad, hebben een verhoogd risico
Diagnose vaak op jonge leeftijd.
Oorzaak is nog niet bekend
Overgewicht is vaak de oorzaak
oorzaak weghalen
Behandeling met bloedsuikerverlagende medicijnen en leefstijlverandering
Er wordt insuline gespoten.

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

Gaan de volgende krantenkoppen over diabetes type 1 of type 2?

Diabetes type 1
Diabetes type 2
Nieuwe uitvinding voor kinderen met diabetes: bloedsuiker meten zonder prikken.
Kwartier bewegen per dag verlaagt risico op diabetes.
Meer mensen met diabetes door stijging van de gemiddelde leeftijd. 
Paar kilo afvallen zorgt al voor lager risico op diabetes.

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

Soorten insuline:
Analoge insuline en humane insuline.
A
humane insuline is menselijke insuline
B
analoge insuline is menselijke insuline
C
analoge insuline is mix van menselijke en kunstmatige insuline
D
humane insuline is kunstmatige insuline

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

insuline spuit je
A
intracutaan
B
subcutaan
C
intramusculair
D
intraveneus

Slide 19 - Quiz

Insuline voelt zich niet bepaald thuis in de maag, want hij wordt daar meteen afgebroken door de enzymen in het maagzuur. Dus de insuline moet in een tablet of capsule zitten waarin hij veilig de maag doorkomt. De insuline krijgt een laagje om zich heen dat beschermt tegen verteringsenzymen.

Zelfs als de maaghindernis is genomen, moet de insuline wel in de juiste hoeveelheden het lichaam in komen. Ongeacht of je een lege maag hebt, zojuist hebt gegeten of misschien last hebt van diarree. Hij moet ook precies lang genoeg in het bloed blijven om optimaal te werken.
De insulinepillen die nu worden ontwikkeld beginnen na 1,5 tot 2 uur te werken en blijven dat doen tot 5 uur na inname. Hoeveel insuline je nodig hebt, hangt ook samen met de hoeveelheid koolhydraten en vet die je binnenkrijgt en hoeveel je beweegt, dus er moeten pillen komen met verschillende doseringen.
Van gepantserde pil tot mini-robot
Op circa 20 plaatsen in de wereld wordt gewerkt aan een insulinepil. De technologieën die de meest belovende onderzoeken gebruiken lijken op elkaar, maar zijn allemaal net even anders.
Welke soorten insuline zijn er?
A
Kort-, middellang- en langwerkend
B
Kortwerkend, langwerkend en mix
C
Kort-, middellang-, langwerkend en mix
D
Kort-, middellang werkend en mix

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

hoe lang is potje teststrips na openen houdbaar
A
maand
B
3 maanden
C
jaar
D
wisselend

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De functie van insuline is:
A
je bloedsuiker verhogen
B
dat glucose van je lichaamscellen naar je bloed kan
C
verlaagt de bloedsuiker spiegel
D
zet je cellen dicht voor glucose

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is dus insuline?
A
Regelt de glucosestofwisseling
B
Regelt de bloedglucosewaarde
C
Brandstof voor het leveren van energie
D
Een stofje uit voeding; bv. uit banaan

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Insuline is:
A
Hormoon
B
Een medicijn
C
Een voedingsstof

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is insuline toedienen met een insulinepen?
A
Voorbehouden handeling
B
Risicovolle handeling

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Insuline word aangemaakt in
A
eilandjes van Langer hans
B
in het beenmerg
C
Galblaas
D
Lever

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

insuline is de sleutel om
A
glucose af te breken
B
de cel te openen zodat de insuline opgenomen kan worden.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Bij Diabetes Mellitus Type 2 is er sprake van insuline afwezigheid & bij Type 1 insuline tekort.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Bij Type 1 spreken we van: 
Auto-immuunziekte 
Tussen de 0-30 jaar oud 
Geen insuline 
Afvallen 

Bij Type 2 spreken we van: 
90% van de gevallen 
Vaak oudere mensen 
Combinatie van leefstijl & genetische aanleg
Insuline resistentie
Goed te behandelen dmv: 
Dieet, bewegen en afvallen



Bij diabetes is je bloedsuiker
A
nooit stabiel
B
altijd te laag
C
altijd te hoog
D
alle antwoorden juist

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Alfa en Bètacellen  in de alvleesklier produceren bij gezonde mensen glucagon en insuline. Glucagon afgifte vindt plaats bij ............van de bloedsuikerspiegel
A
daling
B
stijging
C
geen van bovenstaande

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Welke bloeddruppel gebruik je als je iemand helpt met het bloedsuiker prikken?
A
De eerste
B
De tweede
C
Het maakt niet uit

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is er sprake van een hyperglycaemie?
A
bloedsuiker lager dan 4
B
bloedsuiker tussen 4-10
C
bloedsuiker hoger dan 10
D
bloedsuiker lager dan 2

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Een zorgvrager heeft een bloedsuiker van 1,7 mmol. Wat ga je doen?
A
eerst inuline spuiten en daarna zo snel mogelijk eten
B
geen insuline spuiten
C
insuline spuiten volgens voorschrift, daarna extra meten
D
eerst iets laten eten, meten en bij juiste waarde insuline spuiten

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Voordat je insuline geeft moet je altijd bloedsuikers prikken?
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions