Eco hoofdstuk 2 herhaling 2.1 2.2

Economie herhaling 2.1 en 2.2
1 / 13
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Economie herhaling 2.1 en 2.2

Slide 1 - Slide

#goals
- Uitleggen in welke 2 vormen geld voorkomt 
- Nieuw saldo kunnen berekenen
- Het verschil kunnen uitleggen tussen directe en indirecte ruil
- Redenen kunnen benoemen waarom je zou sparen
- Rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt
- Uitleggen wat de drie functies van geld zijn

Slide 2 - Slide

Welke 2 soorten geld komen voor?
A
Briefgeld
B
Chartaal geld
C
Viraal geld
D
Giraal geld

Slide 3 - Quiz

Noem een voorbeeld van betalen met chartaal geld.

Slide 4 - Open question

Je oude saldo is €100
Je krijgt €34,60 uitbetaald van je bijbaan
Je koopt een nieuw shirt van €21,45
Bereken je nieuwe saldo. Upload in je antwoord de tussenstapjes!

Slide 5 - Open question

Directe ruil
Indirecte ruil
Suus heeft €1,25 in haar broekzak en koopt hier een ijsje voor bij de ijscoman die net door de straat komt. 
Mo vindt vijf euro op straat en koopt hier een tijdschrift voor. 
Simone ruilt haar zelfgemaakte schilderij voor een kledingkast waar ze haar jurken kan ophangen.
Sjaak koopt een Playstation in winkel, hij betaalt met contant geld.
Sofie ruilt een geodriehoek voor een passer.
Edwin wast de auto van zijn vader, als beloning krijgt hij een Happy Meal. De vader van Edwin pint het totaalbedrag. 

Slide 6 - Drag question

Je hebt vast wel eens voor iets gespaard. Noem waarvoor jij ooit geld hebt gespaard.

Slide 7 - Open question

Wat is geen reden om te sparen? (volgens het boek)
A
sparen voor een doel
B
sparen voor de rente
C
sparen als wedstrijd
D
sparen uit voorzorg

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

Bereken het rentebedrag
spaargeld €150
rentepercentage 2,3%

Slide 10 - Open question

ruilmiddel
spaarmiddel
rekenmiddel
Je werkt op zaterdag bij de bakker. Het geld dat je verdient stop je in een spaarvarken.
Een jas kost in de ene winkel €45 en in een andere winkel kost dezelfde jas €50.
Broodje kopen in de kantine in de pauze.
Sleep de juiste situatie naar de juist functie die geld kan hebben.

Slide 11 - Drag question

Ik kan...
Uitleggen in welke 2 vormen geld voorkomt
Nieuw saldo berekenen
Het verschil uitleggen tussen directe en indirecte ruil
Redenen benoemen waarom je zou sparen
Rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt
Uitleggen wat de drie functies van geld zijn

Slide 12 - Poll

To Do 
Herhalingsopdrachten hoofdstuk 2
blz. 60 opdr. 1 t/m 13

Slide 13 - Slide