Dinsdag 5.01.21

Dienstag, den 5. Januar 2021
  1. Hausaufgaben besprechen (Grammatik und Schreiben "Weihnachtspyramiden") 
  2. Luistertoets oefenen via https://woots.nl/Werken met Grammatica - naamvallen en werkwoorden
  3. Werken met woordjes H 12
  4. Huiswerk 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Dienstag, den 5. Januar 2021
  1. Hausaufgaben besprechen (Grammatik und Schreiben "Weihnachtspyramiden") 
  2. Luistertoets oefenen via https://woots.nl/Werken met Grammatica - naamvallen en werkwoorden
  3. Werken met woordjes H 12
  4. Huiswerk 

Slide 1 - Slide

Grammatik 
Mache jetzt die Grammatik auf dem Blatt Seite 5

Slide 2 - Slide

Grammatik 
1. c) • 2. b) • 3. a) • 4. b) • 5. b) • 6. a) • 7. c) • 8. a) • 9. b) • 10. b)

Slide 3 - Slide

Schreiben - Die Meinungen zu Weihnachtsdekoration sind sehr unterschiedlich. Manche lieben sie und manche finden sie unnötig. Lesen Sie den Online-Kommentar zu einem Podcast über dieses Thema.
01.12.2020 16:17 Uhr
Torsten:
Ich verstehe überhaupt nicht, warum Weihnachtsdekoration für viele so wichtig ist. Adventskalender, Adventskränze, Weihnachtsbäume, Weihnachtssterne… Wozu das ganze? Das führt doch nur dazu, dass wir jedes Jahr neue Dinge kaufen, die nach Weihnachten im Müll landen. Ich finde, wir sollten in der Weihnachtszeit nicht unnötig Geld für Dekoration ausgeben. Und wenn man seine Wohnung unbedingt schmücken möchte, kann man die Dekoration ja auch selber basteln.
Du hast dafür 25 Minuten 

Slide 4 - Slide

Toets stof in de toets week
  1. Zwak werkwoord in o.t.t; o.v.t en voltooid deelwoord
  2. Modale werkwoorden in o.t.t en o.v.t
  3. Naamvallen - alles (herhaling) 
  4. Woordjes Hoofdstuk 12 A en B
  5. Lezen  

Slide 5 - Slide

Sprechen - sehe Blatt Seite 7 - Bereite diese Aufgabe mit 3 Schülern vor. Das machst du für die nächste Stunde

Wie wichtig sind Geschenke?
Bilden Sie Dreiergruppen und bestimmen Sie für jeden Blogbeitrag eine/n Leser/in. Lesen Sie Ihren Beitrag und berichten Sie in Ihrer Lerngruppe darüber. Hören Sie auch, was Ihre Lernpartner/innen darüber gelesen haben.
Unterhalten Sie sich dann in Ihrer Lerngruppe über das Thema. Sagen Sie Ihre Meinung und erzählen Sie von Ihren eigenen Erfahrungen.

Slide 6 - Slide

Was weißt du noch über die Fälle?
Das Adjectief 
1. der - Gruppe
2. Ein - Gruppe

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

1. Welke woorden horen bij de der-groep?
2. Welke woorden horen bij de ein-groep?
3. Wat is het verschil tussen deze groepen?
4. Waarom spreken wij van een sleutel bij de tabel met bijvoeglijke naamwoorden? 

Slide 10 - Slide

Naamvallen
1. Hoe vind je de 1e naamval?
2. Hoe vind je de 2de naamval?
3. Hoe vind je de 3de naamval?
4. Hoe vind je de 4de naamval?
5. Noem alle voorzetsels met de 3de , 4de naamval en de wisselvoorzetsels. Leg ook uit waanneer je de derde naamval hebt en wanneer de 4de bij de wisselvoorzetsls? 

Slide 11 - Slide

De naamvallen en vormen in de der-groep en de ein-groep. Ergänze die Endungen. Entscheide erst, ob das Wort zu der der- oder ein-Gruppe gehört, und wähle dann die richtige Endung
1. Ich habe jed____ Samstag ein_____ Wettkampf (m).
2. Welch___ Beruf (m) möchtest du später ausüben?
3. Frank will später ein___ berühmt___ Schauspieler (m) werden.
4. Das würde ich nicht einmal mein___ best____ Freundin erzählen.
5. Wie kann man die Popularität solch___ dumm__ Actionfilme erklähren?

Slide 12 - Slide

De naamvallen en vormen in de der-groep en de ein-groep. Ergänze die Endungen. Entscheide erst, ob das Wort zu der der- oder ein-Gruppe gehört, und wähle dann die richtige Endung
6. Dies____ schön___ Foto (o) muss ich unbedingt mein___ lieb___Freund___ zeigen.
7. Die radikalen Meinungen dies__ groß___ Mann_ ärgert mich.
8. Ich höre mir unterschiedliche Musik an, aber kein___ Technomusik(v).

Slide 13 - Slide

Bilde Sätze aus den Stichwörtern wie im Beispiel:
ich-schenken-mein - Freundin- ein - Kette (v); Ich schenke meiner Freundin eine Kette.
1. welch -  toll -Sport - du treiben?
2. Die Meinung - d... - ander - Schüler - ich - finde - nicht wichtig
3. Wie - er- erklären- dies... Entscheidung- sein.. Freunde...
4. Der Lehrer - zeigen- d... Schüler...(mv)- d... Projekt (o)
5. Er - werden- später - bestimmt - ein... - groß... - Star (m)
6. Nur - manch- Tennisspier (mv) - gelingen- dies.. Trick (m)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Vertaal onderstaande zinnen en gebruik hiervoor een vorm van het werkwoord uit de zin ervoor.

1. Maria und Jens putzen sich die Zähne. 
      Ook Bastian __________________________________.
2. Ich ziehe mir eine Jeans an.
      Wat _________________ jij _________________?
3. Mein Opa erinnert sich noch an die gute alte Zeit.
      _________________ u _________________?
4. Die Katze wäscht sich jeden Tag.
      _________________ de muizen _________________?
5. Was kauft ihr euch heute Nachmittag?
      Wij __________________________________ nieuwe kleding.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Link

Even Woordjes H 12 herhalen; 

5 Minuten
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Vertaal : 
1. optreden ; 2. horen bij ; 3. ontmoetten; 4. overdag;
5. naar het concert gaan; 6. gevoelig; 7. blij; 8. knap; 9. helaas; 
10. dat is heel erg. 11. naar de stad gaan; 12. zich gedragen; 13. ruzie; 14. de avond doorbrengen; 15. de sfeer; 16. kletsen met mijn vrienden; 17. verwaarlozen ; 18. verstandig; 19. een geheim delen; 20. het kenmerk ; 21. de verhouding, de relatie 

Slide 20 - Slide

enorm

Slide 21 - Open question

in het begin 2X

Slide 22 - Open question

de beste plaatsen

Slide 23 - Open question

het einde

Slide 24 - Open question

zich verheugen op

Slide 25 - Open question

verwachten

Slide 26 - Open question

blij zijn

Slide 27 - Open question

rekening houden met

Slide 28 - Open question

de voorkeur geven aan

Slide 29 - Open question

teleurstellen

Slide 30 - Open question

aardig

Slide 31 - Open question

respect hebben voor

Slide 32 - Open question

de ontmoeting

Slide 33 - Open question

een afspraak hebben

Slide 34 - Open question

Hausaufgaben
  1. Bereid de spreekopdracht voor
  2. Herhaal woordjes H 12
  3. Herhaal de naamvallen en werkwoorden

Slide 35 - Slide