Herhaling hoofdstukken 10;11;12 klas 3v

1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Thema 1
1. Warum gibt es jetzt so viele Flüchtlinge an der Grenze zu Griechenland?
2. Was macht Griechenland?
3. Warum wollen die Flüchtlinge nach Europa? 
4. Wer fliegt zur Grenze mit der Türkei? Wird die Grenze zu Griechenland jetzt geöffnet? 

Slide 3 - Slide

Thema 1
5. Warum hat die Türkei die Grenzen jetzt gerade geöffnet?
6. Warum hat die Türkei bis jetzt die Flüchtlinge aufehalten? 
7. Was sind die Gründe dafür, dass die Türken ihre Grenzen zu Europa öffnen? 
8. Wie mischt die Türkei mit? 
9. Wer ist auf der Flucht? wovor ist man auf der Flucht?

Slide 4 - Slide

Thema 2 - 2x hören
1. Ihr sollt bei diesem Thema selber Fragen bilden. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

1. Welke woorden horen bij de der-groep?
2. Welke woorden horen bij de ein-groep?
3. Wat is het verschil tussen deze groepen?
4. Waarom spreken wij van een sleutel bij de tabel met bijvoeglijke naamwoorden? 

Slide 8 - Slide

Naamvallen
1. Hoe vind je de 1e naamval?
2. Hoe vind je de 2de naamval?
3. Hoe vind je de 3de naamval?
4. Hoe vind je de 4de naamval?
5. Noem alle voorzetsels met de 3de , 4de naamval en de wisselvoorzetsels. Leg ook uit waanneer je de derde naamval hebt en wanneer de 4de bij de wisselvoorzetsls? 

Slide 9 - Slide

De naamvallen en vormen in de der-groep en de ein-groep. Ergänze die Endungen. Entscheide erst, ob das Wort zu der der- oder ein-Gruppe gehört, und wähle dann die richtige Endung
1. Ich habe jed____ Samstag ein_____ Wettkampf (m).
2. Welch___ Beruf (m) möchtest du später ausüben?
3. Frank will später ein___ berühmt___ Schauspieler (m) werden.
4. Das würde ich nicht einmal mein___ best____ Freundin erzählen.
5. Wie kann man die Popularität solch___ dumm__ Actionfilme erklähren?

Slide 10 - Slide

De naamvallen en vormen in de der-groep en de ein-groep. Ergänze die Endungen. Entscheide erst, ob das Wort zu der der- oder ein-Gruppe gehört, und wähle dann die richtige Endung
6. Dies____ schön___ Foto (o) muss ich unbedingt mein___ lieb___Freund___ zeigen.
7. Die radikalen Meinungen dies__ groß___ Mann_ ärgert mich.
8. Ich höre mir unterschiedliche Musik an, aber kein___ Technomusik(v).

Slide 11 - Slide

Bilde Sätze aus den Stichwörtern wie im Beispiel:
ich-schenken-mein - Freundin- ein - Kette (v); Ich schenke meiner Freundin eine Kette.
1. welch -  toll -Sport - du treiben?
2. Die Meinung - d... - ander - Schüler - ich - finde - nicht wichtig
3. Wie - er- erklären- dies... Entscheidung- sein.. Freunde...
4. Der Lehrer - zeigen- d... Schüler...(mv)- d... Projekt (o)
5. Er - werden- später - bestimmt - ein... - groß... - Star (m)
6. Nur - manch- Tennisspier (mv) - gelingen- dies.. Trick (m)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Vertaal onderstaande zinnen en gebruik hiervoor een vorm van het werkwoord uit de zin ervoor.

1. Maria und Jens putzen sich die Zähne. 
      Ook Bastian __________________________________.
2. Ich ziehe mir eine Jeans an.
      Wat _________________ jij _________________?
3. Mein Opa erinnert sich noch an die gute alte Zeit.
      _________________ u _________________?
4. Die Katze wäscht sich jeden Tag.
      _________________ de muizen _________________?
5. Was kauft ihr euch heute Nachmittag?
      Wij __________________________________ nieuwe kleding.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

Vertaal: 
1. optreden ; 2. verwaarlozen; 3. eerlijk; 4. overdag;
5. naar het concert gaan; 6. serieus; 7. blij; 8. verstandig; 9. helaas; dat is heel erg. 10. naar de stad gaan; 11. afvallen; 12. ziek worden; 13. werken, effect hebben (medicijn); 14. zijn/haar haren kammen; 15. de ledematen; 16. de hersenen; 17. de verwonding, de blessure; 18. het onderzoek; 19. de pijn; 20. beter worden

Slide 17 - Slide

Vertaal de onderstaande zinnen in het Duits: 
1. De toestand van de gewonde zanger na het concert was goed.
2. Het kleine  kind moest overdag  naar het ziekenhuius gebracht worden.
3. Omdat ik tandpijn heb moet ik naar de tandarts gaan.
4.  Maria geeft hem het entreekaartje.
5. De bezoeker werd ziek, had koorts en zijn maag deed pijn. 

Slide 18 - Slide

Vertaal:
1. Ik voelde me niet goed en dat is erg.
2. Ik ben met mijn goede vrienden naar de stad gegaan en de sfeer was goed. 
3.Ik begroette mijn gekke vrienden.
4. Omdat jullie je  na het ongeluk niet goed voelen, komen jullie morgen mij bezoeken. 

Slide 19 - Slide

Vertaal:
1. Hij begroette mij persoonlijk omdat wij een geheim deelden.
2. In onze relatie gaan wij met elkaar eerlijk om en we houden van elkaar.
3. Mijn vriendin heeft begrip voor mijn verhouding met de betrouwbare vrouuw. 
4. Maria en Julian moeten rekening houden met hun handicap. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide