Thema 2 Voortplanting en Ontwikkeling PPT

1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Voortplantingsstelsel man
  • Teelbal: zaadcellen worden daar gevormd
  • Bijbal: zaadcellen opgeslagen
  • Balzak: regelt temperatuur
  • Zaadblaasje en prostaat voegen vocht toe ->beter bewegen en voedingsstoffen
  • Zwellichaam: zorgen voor erectie
  • Eikel: gevoeligste deel

Slide 2 - Slide

 Man 

Slide 3 - Slide

Voortplantingsstelsel vrouw
  • Eierstokken: hierin zijn de eicellen opgeslagen en rijpen ze.
  • Eileider: Vervoert de rijpe eicel. Bevruchting vindt hier plaats.
  • Baarmoeder: Hierin groeit het ongeboren kind
  • Vagina: Bekleed met slijmvlies
  • Clitoris: Zorgt voor orgasme
  • Schaamlippen: Bescherming en vocht aan maken

Slide 4 - Slide

De vrouw

Slide 5 - Slide

Vagina
  • Naam vrouwelijk geslacht: vulva.
  • Vagina is de ingang/uitgang, van/naar baarmoeder
  • Bedekt met slijmvlies om ziekte verwekkers tegen te houden
  • Begin van slijmvlies kan groter zijn: maagdenvlies
  • Weinig zenuwuiteinden. Alleen bij ingang.
  • Kleine schaamlippen produceren vocht bij opwinding
  • Grote schaamlippen sluiten de vagina af
  • Clitoris is groter dan je denkt!

Slide 6 - Slide

Rijping eicellen
  1. Eicellen bevatten veel reservevoedsel
  2. Rijpen in eierstokken in follikels
  3. Barst open: ovulatie (eisprong)
  4. Eicel gaat naar eierstokken. Follikel blijft achter: gele lichaam

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Reductiedeling
  • Bij geslachtcellen zijn aantal chromosomen minder, gereduceerd.
  • Dit heet Reductiedeling of Meiose
  • Geslachtcellen bevatten één chromosoom van een paar

Slide 9 - Slide

Is een eicel ontstaan door mitose of meiose?
A
Mitose
B
Meiose

Slide 10 - Quiz

Geslachtskenmerken
  • Primaire geslachtkenmerken:
  • Zijn vanaf de geboorte aanwezig
  • Secundaire geslachtskenmerken:
  • Ontstaan in de puberteit

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is de functie van hormonen?
A
Hormonen regelen de werking van organen.
B
Hormonen zorgen voor de voeding van veel hormoonklieren.
C
Hormonen zorgen voor snelle reacties op prikkels.

Slide 13 - Quiz

Menstruatiecyclus
  • Hormonen regelen ook de menstruatiecyclus.
  • Start op de eerste dag van de menstruatiecyclus.
  • De eerste 2 weken zorgen hypofyse hormonen voor de rijping van follikels.
  • Follikels produceren oestrogenen -> baarmoederslijmvlies wordt dikker
  • Geen bevruchting? Ander follikel rijpt sneller. Langzame sterven af.
  • Ovulatie -> eisprong, rijpe follikel barst open
  • Eicel blijft 12 tot 24 uur goed. Niet bevrucht? Sterft af.


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Menstruatiecyclus vervolg
  • Na de ovulatie blijft het gele lichaam hormonen produceren.
  • Baarmoeder slijmvlies wordt nog dikker
  • Klieren in baarmoederslijmvlies produceren stoffen voor eventuele embryo
  • Eicel niet bevrucht? Gele lichaam sterft af.
  • Te weinig hormonen voor het instant houden van het slijmvlies
  • Slijmvlies wordt gedeeltelijk afgestoten
  • Vrouw is ongesteld of heeft haar menstruatie

Slide 16 - Slide

Deze les leer je:

Slide 17 - Slide

Bevruchting
  • Vruchtbare periode: in deze dagen kan de bevruchting plaats vinden.
  • Zaadcellen blijven 3 tot 5 dagen leven
  • Eicellen 12 tot 24 uur
  • Zodra 1 zaadcel binnen is, buitenste laag eicel ondoordringbaar.
  • Bevruchting: samensmelten kern van zaadcel met kern van eicel.
  • Bevruchte eicel gaat zich delen.
  • Klompje eicellen wordt vervoerd door eileider naar baarmoeder
  • Innesteling: klompje cellen hecht zich aan baarmoeder slijmvlies.
  • Embryo maakt hormonen waardoor gele lichaam heel blijft
  • Gele lichaam zorgt ervoor dat baarmoederslijmvlies dik blijft en remt hypofyse.



Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Navelstreng en vruchtwater van foetus
  • Na 2 maanden alle weefsels gevormd en begin van alle organen aanwezig.
  • Na 3 maanden wordt embryo Foetus genoemd.
  • Embryo met navelstreng aan placenta verbonden.
  • 2 navelstrengslagaders van het embryo naar de placenta (CO2)
  • 1 navelstrengader van placenta naar embryo (O2)
  • Embryo drijft in vruchtwater
  • Beschermt tegen uitdroging en stoten
  • Constante temperatuur
  • Makkelijk bewegen
  • Om vruchtwater 2 vruchtvliezen, bestaat uit weefsel van embryo

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video