Toetsweek Quizz

Toetsweek Quizz
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Toetsweek Quizz

Slide 1 - Slide

Onderdeel 1: Tekstverbanden

Slide 2 - Slide

Er volgen nu een aantal stellingen. Kies de juiste stelling.

Slide 3 - Slide

Welke stelling is juist?
A
Tekstverbanden helpen je om een tekst sneller te lezen.
B
Tekstverbanden helpen om een tekst beter te begrijpen.
C
Signaalwoorden zijn de belangrijkste woorden uit een alinea.
D
Signaalwoorden herken je vaak aan verbanden.

Slide 4 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Een concluderend verband laat een overeenkomst of verschil zien.
B
Een opsommend verband geeft gebeurtenissen in de juiste (tijds)volgorde aan.
C
Bij een samenvattend verband wordt extra informatie gegeven.
D
Een toelichtend verband legt een begrip of idee nader uit.

Slide 5 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Een doel-middelverband geeft aan wat er nodig is om een doel te bereiken.
B
Een tegenstellend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
C
Signaalwoorden horen maar bij 1 specifiek tekstverband.
D
Een vergelijkend verband laat alleen overeenkomsten zien.

Slide 6 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Bij een concluderend verband trekt de schrijver een conclusie uit eerdere infromatie.
B
Bij een samenvattend verband geeft de schrijver een verkorte weergave van eerdere informatie uit de tekst.
C
Een oorzakelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt.
D
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt.

Slide 7 - Quiz

Sleepvraag; sleep de signaalwoorden naar het juiste tekstverband.

Slide 8 - Slide

Doel-middelverband
Opsommend verband
(maar) ook
om te
met behulp van
ten eerste
door middel van
vervolgens

Slide 9 - Drag question

Tegenstellend verband
Chronologisch verband
echter
daarentegen
later
ondanks dat
uiteindelijk
vervolgens

Slide 10 - Drag question

Concluderend verband
Samenvattend verband
al met al
kortom
daarom
dus
dat houdt in
samengevat

Slide 11 - Drag question

Onderdeel 2: Feit, mening en argument

Slide 12 - Slide

De volgende vragen gaan over de film "Spijt" van Carry Slee.
Kies bij elke uitspraak of het gaat om een feit of een mening.

Slide 13 - Slide

Het lijkt alsof de acteurs er zelf in moeten komen, want pas halverwege de film is het acteerwerk echt overtuigend.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quiz

In de film spelen veel jonge auteurs die voor het eerst in een film spelen.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quiz

In het boek speelt Jochem die wordt gepest door klasgenoten, de hoofdrol.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quiz

Alle middelbare scholieren zouden de film moeten gaan zien.
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quiz

Pesten is de laatste tijd veel in het nieuws.
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quiz

Het resultaat is indrukwekkend: ‘Spijt’ is een film die je niet snel zult vergeten!
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quiz

Het boek ‘Spijt’ van Carry Slee is verfilmd.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quiz

Er volgen nu een aantal stellingen. Geef bij elke stelling aan of deze waar of nietwaar  is.

Slide 21 - Slide

Een feit is waar.
A
waar
B
nietwaar

Slide 22 - Quiz

Wat iemand van iets vindt noemen we een mening.
A
waar
B
nietwaar

Slide 23 - Quiz

Lees onderstaande zinnen....

  • Giovanni Pierrelli is de bedenker van de pizza.

  • Pizza deeg wordt altijd bedekt met tomatensaus.

Slide 24 - Slide

Beide zinnen zijn feiten.
A
waar
B
nietwaar

Slide 25 - Quiz

Een mening herken je altijd aan signaalwoorden.
A
waar
B
nietwaar

Slide 26 - Quiz

Een schrijver kan argumenten geven om zijn mening uit te leggen.
A
waar
B
nietwaar

Slide 27 - Quiz

Onderdeel 3: Hoofd- en bijzaken

Slide 28 - Slide

Er volgen nu een aantal stellingen. Geef bij elke stelling aan of deze waar of nietwaar  is.

Slide 29 - Slide

Informatie in een tekst noemen we hoofdzaken.
A
waar
B
nietwaar

Slide 30 - Quiz

Bijzaken vindt je vaak op voorkeursplaatsen.
A
waar
B
nietwaar

Slide 31 - Quiz

De kernzin is altijd de eerste zin van een alinea
A
waar
B
nietwaar

Slide 32 - Quiz

Een toelichting of vergelijking is een bijzaak.
A
waar
B
nietwaar

Slide 33 - Quiz

Tijdens het maken van een samenvatting onderstreep je voorkeursplaatsen.
A
waar
B
nietwaar

Slide 34 - Quiz

Als je een tekst moet onthouden, kun je hoofdzaken in een schema zetten.
A
waar
B
nietwaar

Slide 35 - Quiz

Onderdeel 4: Woordenschat

Slide 36 - Slide

Sleepvraag; maak de juiste combinaties.

Slide 37 - Slide

Uitsluitend
Campagne
Rouwig
in de verleiding komen
Aanvaardt
Ingrijpend
Overgehaald worden
Alleen maar
Iets doen; actie ondernemen
Accepteert
Met een groot effect
Treurig; verdrietig

Slide 38 - Drag question

Imago
Gemotiveerd
Cognitieve
Metafoor
Non-verbale
Relatief
In vergelijking met iets anders
Enthousiast; bereid
Verstandelijk; te maken hebbend met kennis
Beeld op basis van overeenkomst
beeld; uitstraling
Zonder woorden te gebruiken

Slide 39 - Drag question