Herhaling Grammatica woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Lesplanning

* Planning periode 3:

- Schrijfopdracht Fictie D (2x)

- Spelling H1 t/m 6

*Presentatie:

Romana & Gizem

* Woordenschat: 

- Tekst van deze week lezen 

- Woordenschatoefeningen maken (huiswerk)

Let op!

Telefoon in de telefoonzak

15 minuten lezen 

Lesdoelen:

-  Je kan de woordsoorten herkennen 

- Je kan de theorie toepassen 

woordsoorten 

Woordsoorten

Elk woord hoort bij een bepaalde woordsoort.

Ik loop naar school.

Ik =                                loop =

naar =                          school =

Aan de slag! 

Wat zijn woordsoorten?

1. een groep woorden met dezelfde kenmerken
2. woorden met dezelfde functie in de zin

Wat zijn lidwoorden (lw)?

1. de, het, een
2. achter, voor, naast
3. of, en, ene
4. over, onder, boven

Kies de juiste woordsoort.

Gisteravond heb ik een film gekeken.

1. Zelfstandig werkwoord (zww)
2. Hulpwerkwoord (hww)

Woordsoorten: Sinterklaas is een ...

1. werkwoord
2. lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. zelfstandig naamwoord

Wat is geen zn?

1. bladeren
2. Marco
3. Azië
4. mooie

Een bijvoeglijk naamwoord zegt altijd iets over een zn en staat ook altijd voor een zn

1. waar
2. niet waar

Wat is een ZN?

1. Hoofd
2. Geweldig
3. Jij
4. Wachten

Wat is niet waar over het ZN?

1. Heeft een verkleinwoordje
2. Heeft enkelvoud en meervoud
3. Kan van tijd veranderen
4. Kun je een lidwoord voor zetten.

Hoe herken je een zn?

1. Je kunt er een lidwoord voor zetten.
2. Door de zin langer te maken.
3. Door achterstevoren te lezen.
4. door te kijken of het alleen staat.

Wat is BN: De vakantie was leuk.

1. leuk
2. de
3. vakantie
4. was

Wat is een kenmerk van een bn?

1. Geeft een kenmerk of eigenschap
2. Kan in het enkelvoud of meervoud staan

Een BN zegt iets over een …...

1. LW
2. ZN
3. WW

Wat is een stoffelijk BN?
De …… tafel.

1. vierkante
2. verkleurde
3. houten
4. ruwe

Een zww is....

1. een ww dat helpt om een gezegde te maken.
2. een ww dat iets aan het ow koppelt.
3. het belangrijkste ww in de zin.

Hij heeft snoep uitgedeeld.
zww

1. heeft
2. uitgedeeld

Hij is van zijn stoel gevallen.
zww?

1. is
2. gevallen

In een zin met een hww en een zww staat het zww altijd achteraan in de zin.

1. juist
2. onjuist

Wanneer is een WW een ZWW?

1. Als er één WW in de zin staat
2. Als er twee WW in de zin staan
3. Als er drie WW in de zin staan
4. Als er vier WW in de zin staan

De persoonsvorm is altijd een hww.

1. juist
2. niet juist

Ik heb altijd al willen vliegen.

HWW=

1. ik heb
2. altijd al
3. vliegen
4. heb willen

Ik loop naar de stad.

HWW=

1. loop
2. de
3. er zit geen HWW in deze zin.
4. stad

Hij is naar huis gegaan.
Wat is het hww?

1. is
2. gegaan

Heeft het HWW zelf een betekenis?

1. Ja
2. Nee

Het hww en het zww horen bij:

1. Redekundig ontleden (zinsdelen benoemen)
2. Taalkundig ontleden (woordsoorten benoemen)

Welk woord is geen vz?

1. in
2. wegens
3. ondanks
4. niet

Wat is een kenmerk van een vz?

1. Namen voor mensen, dieren, dingen
2. Geeft plaats of tijd aan

Voorbeelden van vz zijn....

1. In, naast, daar, op
2. Bij, naast, op, met
3. Met, op, daar, die
4. Daar, op, wie, met

In welke zin is 'op' een vz?

1. Ik eet mijn broodje op in de zon.
2. Ik eet mijn broodje op een muurtje in de zon.

in is in beide zinnen ook een vz

bij a komt op van het ww opeten

In mijn glas wil ik dan zo'n gezellig parasolletje.

Wat is het vz?

1. In
2. mijn
3. gezellig
4. parasolletje

Lesafsluiting

* Vooruitblik:

- Herhaling Grammatica zinsdelen