16/2 H4 voorvoegsels en achtervoegsels

woordenschat
H4
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

woordenschat
H4

Slide 1 - Slide

Lesplanning

  • korte activiteit
  • Wat weet je al/wat weet je nog? 
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Aliteratie
Rijm van woorden die beginnen met een zelfde (combinatie van) medeklinker(s)

Slide 3 - Slide

Aliteratie
Rijm van woorden die beginnen met een zelfde (combinatie van) medeklinker(s)
Snelle Stella steelt de stenen van de sterke Sam

Jasmine jast de jassen uit de jassenmand

Filip’s flappende flap flap flapt flapperender dan mijn flapper flappen kan

Altijd aanwezige Arsene aast altijd op aandacht

Kindje kip koopt kleine kerst kastjes

Slide 4 - Slide

Maak nu zelf een alteratie met minimaal zes woorden.
Gebruik daarin jouw eigen naam of die van een klasgenoot.
Houd het netjes en gebruik geen grof taalgebruik!

Slide 5 - Mind map

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • ken je de betekenis van voor- en achtervoegsels en kan je die gebruiken 
bij een bekend woord.










Slide 6 - Slide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 7 - Mind map

Voorvoegsels

Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. 
Bijvoorbeeld: Plastic flessen kun je heel goed hergebruiken. Her betekent opnieuw. Hergebruiken is dus opnieuw gebruiken. 
Een voorvoegsel kan je helpen de betekenis van het woord te vinden.

Slide 8 - Slide

Voorvoegsels

Voorvoegsels die veel voorkomen, zijn:
anti- = tegen
ex- = niet meer
her- = weer, opnieuw
inter- = tussen
mini- = heel klein
mis- = verkeerd, fout
non- = niet, zonder
on- = niet
wan- = slecht, verkeerd


Slide 9 - Slide

Het voorvoegsel on- 
Het voorvoegsel on- betekent niet of zonder.



Slide 10 - Slide

ongezond
A
niet
B
zonder

Slide 11 - Quiz

onhandig
A
niet
B
zonder

Slide 12 - Quiz

onbelangrijk
A
niet
B
zonder

Slide 13 - Quiz

onbegrip
A
niet
B
zonder

Slide 14 - Quiz

onrecht
A
niet
B
zonder

Slide 15 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand

Slide 16 - Quiz

is het woordje 'on' in 'oneens' een voorvoegsel?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel 'anti-'
A
tegen
B
voor
C
zonder
D
opnieuw

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel inter-
A
tussen
B
door

Slide 19 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel inter-
A
tussen
B
door

Slide 20 - Quiz

Als iets niet lukt is het ......

Slide 21 - Open question

Grondwoord (of: kernwoord)
Een grondwoord is een woord waarbij je een voorvoegsel en achtervoegsel kunt schrijven.

ongebruik(e)lijk

Door te kijken naar een grondwoord, voorvoegsel en achtervoegsel kun je de betekenis van een woord achterhalen.

Slide 22 - Slide

Wat is het grondwoord van: onmenselijk

Slide 23 - Open question

Wat is het grondwoord van: gevangenis

Slide 24 - Open question

Wat is het voorvoegsel van: geblaf

Slide 25 - Open question

Achtervoegsels

Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. 
Je kunt de betekenis van een woord met een achtervoegsel vaak zelf achterhalen.

Bijvoorbeeld: Mijn neef is een beoefenaar van taekwondo. In beoefenaar herken je het woord beoefen en het achtervoegsel -aar. Een beoefenaar van taekwondo is dus iemand die taekwondo beoefent.

Slide 26 - Slide

Achtervoegsels

Achtervoegsels die veel voorkomen, zijn: 
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, 
-loos, -vol, -lijks. 

Door het achtervoegsel verandert de betekenis van het woord. 
Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies wordt bedoeld.

Slide 27 - Slide

Wat is het achtervoegsel van: beestachtig

Slide 28 - Open question

Achtervoegsels 

  • loos: zonder
  • achtig: lijkt op, tamelijk veel
  • aar: iemand die het doet
  • waarts: die richting op


Slide 29 - Slide

is het woordje 'vol' in 'respectvol' een achtervoegsel?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

Het achtervoegsel -loos betekent....
A
Zonder
B
Groot
C
Negatief
D
Min

Slide 31 - Quiz

Iets dat je kunt eten, noem je ...
A
eetlijk
B
eetheid
C
eetsel
D
eetbaar

Slide 32 - Quiz

Als je geen hoop meer hebt, ben je ...
A
hoopvol
B
hoopheid
C
hopeloos
D
hoopbaar

Slide 33 - Quiz

leugen

Slide 34 - Open question

smaken

Slide 35 - Open question

oost

Slide 36 - Open question

raadsel

Slide 37 - Open question

tekenen

Slide 38 - Open question

treuzelen

Slide 39 - Open question

Samenvatting
Je weet dat je de betekenis van moeilijke woorden kunt vinden door een bekend woorddeel te zoeken.

Dit kan bij:
  1. Woorden met een voorvoegsel (on-, her-, ...)
  2. Woorden met een achtervoegsel (-loos, -vol, ...)

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Werk voor de deze les + huiswerk
  • Blz. 102/103, opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur! 
+ begrippenlijst maken met de woorden/uitdrukkingen uit woordenschat H4, t/m opdracht 2.


Wat niet af is  = huiswerk!
timer
15:00

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • ken je de betekenis van voor- en achtervoegsels en kan je die gebruiken 
bij een bekend woord.










Slide 44 - Slide

Ik kan de betekenis van voor- en achtervoegsels gebruiken en kan gebruiken die bij een bekend woord.

😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

Schrijf drie dingen op
die je vandaag geleerd hebt.

Slide 46 - Mind map

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 47 - Open question

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 48 - Open question