Les 4 - persoonlijk voornaamwoord

Lesprogramma

1. uitleg over persoonlijk  voornaamwoord
3. zelfstandig aan de slag
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesprogramma

1. uitleg over persoonlijk  voornaamwoord
3. zelfstandig aan de slag

Slide 1 - Slide

lesdoel
Tijdens deze les leer je:
- de kenmerken van een persoonlijk  voornaamwoord
- het persoonlijk  voornaamwoord in de zin te herkennen




Slide 2 - Slide

Wat hebben de volgende woorden met elkaar gemeen?

ik, jij, hij, zij, jullie, wij, hen, je, u

Slide 3 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. 
Bijv.

Ik heb jou gezien.
Zij hebben aan ons gevraagd of we het willen hebben. 

Slide 4 - Slide

Let op!
Je hebt geleerd dat het woordje 'het' een bepaald lidwoord is. 
Echter kan 'het' ook een persoonlijk voornaamwoord zijn. Dat is het geval als het woordje 'het' alleen in de zin staat en niet bij een zelfstandig naamwoord hoort.

Bijv.
Het (blw) meisje zei dat ze het (pers. vnw.) was vergeten.
Het (pers. vnw.) regent.

Slide 5 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 6 - Quiz

Wat zijn persoonlijke
voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij
B
mijn, jouw, uw
C
deze, dit, dat
D
wie, wat waar

Slide 7 - Quiz

Wat is het pers. vnw?

Ik kijk televisie met mijn broertje.

Slide 8 - Open question

Schrijf de pers. vnw. op.
Het gebeurt mij en hen niet nog een keer.

Slide 9 - Open question

Wat is het pers. vnw.?
Jullie moeten hem deze vraag stellen.

Slide 10 - Open question

Wanneer is 'het' een pers. vnw?

Slide 11 - Open question

Ik weet wat het persoonlijk voornaamwoord is.
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 12 - Poll

Aan de slag!
Maak opdr. 19, 20 en 21 van blz. 178-180 van je kopietjes.

Klaar? 
- Maak hw voor een ander vak.
- Ga lezen in je leesboek
- Ga verder met je boekopdracht.

Slide 13 - Slide