Les 5 - pers. vnw en bez. vnw

Lesprogramma
  • Fijne vakantie gehad?
  • Vragen over leesdossier/boekverslag?
  • Geheugen opfrissen.
  • Herhalen/uitleggen persoonlijk voornaamwoord + bezittelijk voornaamwoord.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesprogramma
  • Fijne vakantie gehad?
  • Vragen over leesdossier/boekverslag?
  • Geheugen opfrissen.
  • Herhalen/uitleggen persoonlijk voornaamwoord + bezittelijk voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

geheugen opfrissen
Pak opdr. 23 uit je boekje voor je. 

Klassikaal invullen van de bouwplannen.





Slide 2 - Slide

Maak opdr. 24 uit je boekje.

Slide 3 - Slide

Wat hebben de volgende woorden met elkaar gemeen?
(noteer je antwoord in je boekje bij opdr. 25)

ik, jij, hij, zij, jullie, wij, hen, je, u

Slide 4 - Open question

Wat zijn persoonlijke
voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij
B
mijn, jouw, uw
C
deze, dit, dat
D
wie, wat waar

Slide 5 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. 
Bijv.

Ik heb jou gezien.
Zij hebben aan ons gevraagd of we het willen hebben. 

Slide 6 - Slide

Let op!
Je hebt geleerd dat het woordje 'het' een bepaald lidwoord is. 
Echter kan 'het' ook een persoonlijk voornaamwoord zijn. Dat is het geval als het woordje 'het' alleen in de zin staat en niet bij een zelfstandig naamwoord hoort.

Bijv.
Het (blw) meisje zei dat ze het (pers. vnw.) was vergeten.
Het (pers. vnw.) regent.

Slide 7 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 8 - Quiz

Wat is het pers. vnw?

Ik kijk televisie met mijn broertje.

Slide 9 - Open question

Schrijf de pers. vnw. op.
Het gebeurt mij en hen niet nog een keer.

Slide 10 - Open question

Wat is het pers. vnw.?
Jullie moeten hem deze vraag stellen.

Slide 11 - Open question

Wanneer is 'het' een pers. vnw?

Slide 12 - Open question

Wat hebben de volgende woorden met elkaar gemeen?

mijn, jouw, uw, hun, haar, zijn, onze, jullie

Slide 13 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord
De naam zegt het al; een bezittelijk voornaamwoord drukt een bezit uit. Je geeft er dus mee aan van wie iets is.
Bijv.
Wij zijn onze fietssleutels kwijt.
Dat is hun huis.
Is dat jouw broertje?
Kate kamt haar haar.

Slide 14 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Marente heeft haar tas bij zich.

Slide 15 - Open question

Maak een zin met het bezittelijk voornaamwoord 'hun'

Slide 16 - Open question

Een zin met ‘jullie’ als bezittelijk voornaamwoord.

Slide 17 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord? "Heeft ze haar haar nou gekleurd?"

Slide 18 - Open question

Ik weet wat het persoonlijk voornaamwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Ik weet wat het bezittelijk voornaamwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze uit zinnen halen en benoemen.
Aan het eind van de les weet je hoe je de werkwoordsoorten moet benoemen in samengestelde zinnen.

Slide 21 - Slide

zelfstandig aan de slag

Maak  opdr. 26 + 27 uit je opdrachtenboekje.

Slide 22 - Slide

Herhaling
In het verleden heb je geleerd dat er enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.

Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm.
Samengestelde zinnen hebben 2 of meerdere persoonsvormen.

Slide 23 - Slide

Herhaling
Op het moment dat je een samengestelde zin gaat maken, gebruik je verbindingswoorden om enkelvoudige zinnen aan elkaar te plakken. Bijv.
zin 1: Ik heb geen zin.
zin 2: Ik ga dat niet doen.

samengesteld: Ik heb geen zin, dus ik ga dat niet doen. 
'Dus' is in deze zin het verbindingswoord. 

Slide 24 - Slide

Uitleg voegwoorden
Verbindingswoorden noemen we binnen grammatica-woordbenoemen 'voegwoorden'.

Er zijn twee verschillende soorten voegwoorden.
1. nevenschikkende voegwoorden
2. onderschikkende voegwoorden

Slide 25 - Slide

Uitleg voegwoorden
Nevenschikkend betekent => gelijkwaardig. Een nevenschikkend voegwoord verbindt dus twee gelijkwaardige delen aan elkaar. 

Onderschikkend betekent => ondergeschikt/niet-gelijkwaardig. Een onderschikkend voegwoord verbindt dus twee niet-gelijkwaardige delen. 

Slide 26 - Slide

Uitleg voegwoorden
Er zijn 5 nevenschikkende voegwoorden:
en, of, want, dus, maar

Van de onderschikkende voegwoorden zijn er flink meer. Hieronder een paar voorbeelden:
echter, desondanks, hoewel, toch, als, desalniettemin, mits, omdat, terwijl, etc.

Wat je dus het best kunt doen is de 5 nevenschikkende voegwoorden uit je hoofd leren. Alle andere woorden die delen met elkaar verbinden, zijn dus onderschikkende voegwoorden.

Slide 27 - Slide

Noem de vijf nevenschikkende voegwoorden.

Slide 28 - Open question

Benoem het voegwoord.

Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus houd ik mijn mond.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 29 - Quiz

Benoem het voegwoord.

Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 30 - Quiz

Benoem het voegwoord.

Ik twijfel eraan of het feest nog doorgaat.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 31 - Quiz

Benoem het voegwoord.

Ik ga naar huis, want ik moet nog huiswerk maken.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 32 - Quiz

Ik weet wat voegwoorden zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik kan de verschillende voegwoorden herkennen en benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Benoem het eerste ww.

Het is aardig dat je me geholpen hebt.
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 35 - Quiz

Benoem het tweede ww.

Het is aardig dat je me geholpen hebt.
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 36 - Quiz

Benoem het derde ww.

Het is aardig dat je me geholpen hebt.
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 37 - Quiz