This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
We gaan aan de slag!
Pak een kladblok
en een pen
als je kladpapier
nodig hebt
En rekenmachine
is toegestaan
Slide 1 - Slide
Vul de tabel in door de goede antwoorden te verslepen
10
5
15
25
30
20
40
45
50
60
80
90
55
70
Slide 2 - Drag question
Na een feest gaat Agnes de kratjes met lege flesjes inleveren. Het statiegeld voor elk leeg flesje is €0,10. Voor het lege kratje is het statiegeld €1,50. Agnes levert een krat in met 12 flesjes. Hoeveel statiegeld krijgt ze?
A
€1,20
B
€1,50
C
€1,60
D
€3,70
Slide 3 - Quiz
De uitkomsten van de formule komen in de ... van de tabel.
A
Bovenste rij
B
Onderste rij
Slide 4 - Quiz
Nadia wil de vloer van de badkamer betegelen. De tegels (t) kosten 15 euro per m2. Het bezorgen van de tegels kost 25 euro. Wat is de formule voor de totale kosten (k)?
A
15 + 25t = k
B
15t + 25=k
C
k=25+15t
D
15k+25 = t
Slide 5 - Quiz
Hieronder is een beschrijving voor ritkosten bij een taxi.
Een taxirit kost 3,00 per km en de instapkosten zijn 3,50.
Welke beweringen zijn waar? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
De vaste kosten zijn 3,00
B
De vaste kosten zijn 3,50
C
De kosten per km is 3,00
D
De kosten per km is 3,50
Slide 6 - Quiz
Maak een formule bij de volgende beschrijving om de ritkosten te berekenen.
Een taxirit kost 3,00 per km en de instapkosten zijn 3,50.
A
aantal km x 3,50 + 3 = ritkosten
B
aantal km x 3 + 3,50 = ritkosten
C
aantal km x 3,50 + 3 = 3
D
10 x 3,50 + 3 = ritkosten
Slide 7 - Quiz
Welke beweringen zijn waar?
A
Tijd hoort op de verticale as.
Afstand hoort horizontale as.
B
Tijd hoort op de horizontale as.
Afstand hoort verticale as.
C
Handige stapgroottes:
Verticaal: 10, met zaagtand tussen 0 en 300.
D
Handige stapgroottes:
Horizontaal: 1
Slide 8 - Quiz
Bedrag = aantal bezoekers x 3 + 6 Wat stelt het getal 6 voor? Wat stelt 3 voor?
A
3 is het begingetal
6 is wat er per bezoek bij komt
B
6 is het begingetal
3 is wat er per bezoek bij komt
C
6 is het bedrag
3 is het aantal bezoeken
D
3 is het bedrag
6 is het aantal bezoeken
Slide 9 - Quiz
waterhoogte = tijd x 12 + 25 Wat is het begingetal bij die formule? Welk hoeveelheid komt er bij per minuut?
A
25 is het begingetal
12 is wat er minuut bij komt
B
12 is het begingetal
25 is wat er minuut bij komt
Slide 10 - Quiz
Waar vind je in een assenstelsel de negatieve getallen?
A
boven en links
B
boven en rechts
C
beneden en links
D
beneden en rechts
Slide 11 - Quiz
Sleep de goede naam naar het onderdeel van het assenstelsel.
x-as
y-as
Oorsprong
roosterpunt
Slide 12 - Drag question
Wat wordt er bedoelt met gelijke stapgrootte?
A
Gelijke stapgrootte is het aantal hokjes dat je gebruikt voor je assenstelsel
B
Gelijke stapgrootte betekend dat de getallen langs de assen telkens met dezelfde hoeveelheid groter worden, dus bijvoorbeeld +2
C
Gelijke stapgrootte betekend dat langs de assen er altijd stapjes van 1 worden gemaakt.
Slide 13 - Quiz
Welke stap wordt vaak vergeten bij het tekenen van een grafiek in een assenstelsel?
A
Het tekenen van een assenstelsel
B
Het tekenen van de lijn door de punten
C
Het zetten van namen bij de assen
Slide 14 - Quiz
Wat mag je bij een assenstelsel niet vergeten?
A
De getallen erbij te zetten.
B
De assen te benoemen.
C
Alle drie.
D
Even grote stappen maken op de as.
Slide 15 - Quiz
Sleep de juiste coördinaten naar de juiste letters.
(3, -1,5)
(-2, 1)
(-3, 2)
(-1, -2)
(0, -2)
Slide 16 - Drag question
Maak de tabel bij de formule: bedrag = 10 + 5d
De rode vakjes zijn waarden voor d!
Let op er zijn meer blauwe vakjes dan je nodig hebt!
0
1
2
3
4
5
0
15
20
35
30
10
45
5
40
25
Slide 17 - Drag question
Dit was de les. Fijne dag en tot donderdag!
Slide 18 - Slide
Wanneer gebruik je een scheurlijn in een grafiek?
A
Als je de grafiek wilt verscheuren
B
Als je een deel die je niet gebruikt op de verticale als eruit wil knippen
C
altijd bij een dalende lijn
Slide 19 - Quiz
Formule y = 9000 - 100x Wat is het begingetal?
A
100
B
-100
C
y
D
9000
Slide 20 - Quiz
Aantal liter = 500 - 50t t is in minuten Na hoeveel minuten is er 0 liter over?
A
t = 5
B
t = 0
C
t = 8
D
t = 10
Slide 21 - Quiz
Verdiensten in euro = 5 + 2,50t t is tijd in uren Hoeveel heb je verdient na 4 uur werken?