Kennistest Cursus Basis Lezen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Kennistest Cursus Basis Lezen

Beheers je de theorie?

Het onderwerp van een tekst is nooit een complete zin.

1. Juist
2. Onjuist

Het onderwerp van een tekst is vaak een woord of groepje woorden

1. Juist
2. Onjuist

De hoofdgedachte is een...

1. Vraagzin
2. Mededelende zin

Bij een opiniërende tekst wil de schrijver het publiek zelf een mening laten vormen.

1. Juist
2. Onjuist

Een betoog is een overtuigende tekst. Wat wil de schrijver ermee bereiken?

1. Het publiek laten nadenken over een onderwerp.
2. Het publiek een mening laten overnemen.

Een tekst kan altijd maar één doel hebben.

1. Juist
2. Onjuist

Titel: De vijf beste clubs in Amsterdam.
Deze titel is:

1. Informerend
2. Motiverend

Welke twee functies heeft een inleiding?

1. Onderwerp inleiden en samenvatten
2. Onderwerp introduceren en de aandacht van de lezer trekken.

Een anekdote is:

1. Een korte samenvatting van de inleiding
2. Een kort grapje
3. Een kort, meestal waargebeurd verhaaltje

Een inleiding begint met: 'Hoe liever ze eruitzien, hoe gevaarlijker!'
Dit is:

1. Een schokkend citaat
2. Een paradox
3. Een intrigerende vraag
4. Een raadsel

Waar kun je vaak de hoofdgedachte van een tekst vinden?

1. inleiding
2. middenstuk
3. slot

In het slot kun je gebruik maken van een 'uitsmijter'. Wat is dit?

1. Pakkende slotzin
2. Een cliché
3. Een stukje tekst
4. Een gebakken ei

Aan het einde van een tekst kun je weer aansluiten bij het begin. Hoe noem je dat?

1. Aansluiting
2. Cirkel rond maken

Bij een tekst worden in het middenstuk diverse aspecten van een onderwerp belicht. Deze structuur heet:

1. Argumentenstructuur
2. Aspectenstructuur
3. Vraag- en antwoordstructuur

In een tekst schrijft men in het middenstuk over de situatie vroeger en nu. Deze structuur heet:

1. Aspectenstructuur
2. Verleden-hedenstructuur
3. voor- en nadelenstructuur

Waar vind je de kernzin van een alinea meestal?

1. Midden in de alinea
2. De kernzin heeft geen vaste plek
3. Meestal de 1e of 2e zin van de alinea
4. Altijd de laatste zin van de alinea

Wat doen signaalwoorden?

1. Ze geven een verband aan.
2. Ze geven aan dat er een opsomming volgt.
3. Ze geven een deelonderwerp aan.

Welk verband geeft het signaalwoord 'ook' aan?

1. opsommend verband
2. vergelijkend verband

Welk verband geeft het signaalwoord 'maar' aan?

1. vergelijkend verband
2. tegenstellend verband

Welk verband geeft het signaalwoord 'daarom' aan?

1. voorwaardelijk verband
2. redengevend verband

Welk verband geeft het signaalwoord 'kortom' aan?

1. concluderend verband
2. redengevend verband

Aan de lay-out, de bron en het taalgebruik kun je zien voor welk publiek een tekst geschikt is.

1. Waar
2. Onwaar

Laatste vraag:
Als schrijver moet je jouw publiek nooit onderschatten. Waarom niet?

1. Dan beledig je jouw publiek.
2. Dan vertel je zaken die ze al weten.