M3E (40 minuten)

1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

  • Taking the register (roll call)
  • Important announcement
  • What do you need?
  • Learning goals
  • Homework check
  • Grammar recap
  • Let's get to work
  • Next time
  • Homework

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

 P.W.
Unit 3
23 februari
(donderdag)





Slide 5 - Slide

iPad      workbook     notebook     pen         earpods
                       A                              and pencil

Slide 6 - Slide

Samenwerken – Je kunt effectief communiceren (specifiek: luisteren, observeren, duidelijk spreken, reageren, overleggen).
A2.1 – Je kunt begrijpen wat rechtstreeks tot je wordt gezegd in eenvoudige alledaagse gesprekken (luisteren).
A2.1 – Je kunt genoeg begrijpen om eenvoudige routinegesprekken te voeren (luisteren).

Slide 7 - Slide


vocab, phrases and grammar

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

may <> might

Slide 11 - Slide

le
 Gebruik:
  • Om aan te geven dat iets mogelijk is
  • Om beleefd of formeel iets te vragen
 Vorm:
  • may
  • might
May:
  • misschien (50% kans)
Might:
  • heel misschien (kleine kans)
  • formeler dan may
  • Na may en might krijg je altijd het hele werkwoord.
may <> might
(heel) misschien

Slide 12 - Slide

should / shouldn't

Slide 13 - Slide

le
 Gebruik:
  • Advies geven
  • Zeggen wat iemand (niet) moeten doen
 Vorm:
  • should
  • shouldn't
Should:
  • (zou) eigenlijk moeten
Shouldn't:
  • (zou) eigenlijk niet moeten
  • Na should en shouldn't krijg je altijd het hele werkwoord.
should / shouldn't
(zou) eigenlijk moeten

Slide 14 - Slide

adverbs <> adjectives

Slide 15 - Slide

adverbs
bijwoorden
 Gebruik:
  • adverbs zeggen iets over ... :
  • ... werkwoorden
  • ... bijvoeglijk naamwoorden (adjectives)
  • ... andere adverbs
  • adverbs geven (meestal) antwoord op de vraag 'Hoe ...?'
 Vorm:
  • (meestal) bijvoeglijk naamwoord +ly




  • The old man slowly walked away.
  • The teacher has kindly asked us to be quiet.
  • Mister Sebel is extremely funny.

  Uitzonderingen:
  • daily
  • friendly
  • fast
  • hard
  • good
  • = daily
  • = friendly
  • = fast
  • = hard
  • = well
 Place of the adverb (meestal):
  • bij één werkwoord in de zin:
  • bij bijv. nw. of ander bijwoord:
  • bij twee werkwoorden in de zin:
  • bij een vorm van 'to be':
  • bij nadruk:
  • ervoor
  • ervoor
  • ertussen
  • erachter
  • eind van de zin

Slide 16 - Slide

adjectives
bijvoeglijk
naamwoorden
 Gebruik:
  • adjectives geven extra informatie over zelfstandige naamwoorden
  • adjectives geven (meestal) antwoord op de vraag 'Wat voor ...?'
  • The loud music could be heard from blocks away.
  • The clumsy elephant tripped over its own feet.
  • The pizza smelled amazing.
 
    Let op:
  • Bij de vijf zintuigen krijg je altijd een adjective
  • see      hear      smell        taste      feel
 

Slide 17 - Slide

    Gebruik:
  • bijwoorden
    Gebruik:
  • bijvoeglijk naamwoorden
adverbs     adjectives
het verschil
  • zeggen iets over ... :
  •  ... werkwoorden
  •  ... bijvoeglijk naamwoorden (adjectives)
  •  ... andere bijwoorden (adverbs)
  •  geven antwoord op de vraag 'Hoe ...?'
  • geven extra informatie over zelfstandige naamwoorden
  • geven antwoord op de vraag 'Wat voor ...?'
  Vorm:
  •   bijvoeglijk naamwoord +ly
    Let op:
  • Bij de vijf zintuigen krijg je altijd een bijvoeglijk naamwoord (adjective)

Slide 18 - Slide

past continuous

Slide 19 - Slide

 Gebruik:
  • toen bezig / toen aan de gang
  • duurde een tijdje
 Vorm:
  • to be + werkwoord + ing 
past continuous
verleden tijd
duurvorm
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I was working
I was not (wasn't) working
Was I working?
You were working
You were not (weren't) working
Were you working?
He / She / It was working
He / She / It was not (wasn't) working
Was he / she /it working?
We were working
We were not (weren't) working
Were we working?
You were working
You were not (weren't) working
Were you working?
They were working
They were not (weren't) working
Were they working?

Slide 20 - Slide

past simple <> past continuous

Slide 21 - Slide

le
  • I was doing my homework when my brother entered my room.
  • The alarm went off when they           were having lunch.
    Gebruik:
  • Duurde (meestal) kort
past simple     past continuous
het verschil
    Gebruik:
  • Duurde lang
    Vorm:
  • werkwoord +ed
  • 2e rijtje
    Ontkennend (-):
  • didn't + werkwoord
    Vragend (?):
  • Did + werkwoord
Vorm:
  • to be + werkwoord + ing
  • to be = was / were

Slide 22 - Slide


Slide 23 - Slide

Are the statements true or false?
 Ella en Mimi zijn samen op reis.
 Mimi was op het perron met een lange jongen aan het praten.
Mimi is stapelverliefd op Alex.
Ella kende haar ex-vriendje al toen ze tien jaar oud was.
Ella heeft haar relatie uitgemaakt omdat ze altijd ruzie over voetbal hadden.
Ella vindt het wel leuk om single te zijn.
T
F
T
T
T
T
T
F
F
F
F
F

Slide 24 - Drag question


1. Waarom stelt Mimi voor om naar de stiltecoupé (quiet coach) te gaan?

2. Waarom gelooft Ella niet dat de man met zijn bankmanager praat?

3. Waarom gelooft Mimi niet dat de man van de geheime politie is?

4. Waarom weten de meiden niet of de man met een man of een vrouw praat?

5. Waarom geloven de meiden dat de man een leraar zou kunnen zijn? Noem twee redenen.

6. Waarom zegt Ella: 'Hello? You've been on the train all the time'?
Listening to a conversation
  • Omdat ze dan geen last meer hebben van de man die hard aan het praten is.
   
  • Omdat de man hard Nee schreeuwt en zegt dat hij niet van geld is gemaakt.
   
  • Omdat iedereen de man kan horen is het niet echt een geheim gesprek.
   
  • Hij praat met Kim en dat kan een meisjes- of een jongensnaam zijn.
   
  • Omdat hij zegt dat het een schoolavond is. / Omdat hij een harde stem heeft.

  • De man zegt dat hij niet kan praten omdat hij in de trein zit, maar hij zit al de hele tijd in de trein en ze hebben het hele   gesprek mee kunnen luisteren.
Listen to the recording. Answer the questions in Dutch

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

  • Extra practice vocab
  • Extra practice grammar
  • Watching

Slide 28 - Slide


Study:
vocab 3.1+3.2, page 174, workbook A
phrases writing, page 176, workbook A
may<>might, page 171, workbook A
past continuous, page 171, workbook A
should <> shouldn't, page 172, workbook A
past simple <> past continuous, page 172, workbook A

Slide 29 - Slide

Thanks for your attention
      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Slide 30 - Slide

Are the statements true or false?
 Ella en Mimi zijn samen op reis.
 Mimi was op het perron met een lange jongen aan het praten.
Mimi is stapelverliefd op Alex.
Ella kende haar ex-vriendje al toen ze tien jaar oud was.
Ella heeft haar relatie uitgemaakt omdat ze altijd ruzie over voetbal hadden.
Ella vindt het wel leuk om single te zijn.
T
F
T
T
T
T
T
F
F
F
F
F

Slide 31 - Drag question