In de tijd van Grieken en Romeinen was er in het grootste deel van Europa sprake van een landbouw-stedelijke samenleving. In de tijd van monniken en ridders was er in het grootste deel van Europa echter sprake van een landbouw-samenleving
➤ Wat is het verschil tussen een landbouw-samenleving en een landbouw-stedelijke samenleving?
Slide 3 - Open question
Paragraaf 5.1: Leenheren en leenmannen!
Slide 4 - Slide
Hoe verloor het rijk van Karel de Grote zijn eenheid?
A
Onderworpen volkeren zoals de Avaren en de Saksen kwamen met veel geweld in opstand en daardoor stortte het rijk in.
B
De graven en hertogen konden met hun ridders en burchten het land niet langer verdedigen tegen de binnenvallende Germanen.
C
De Vikingen veroverden grote stukken land van de Franken.
D
Leenmannen hielden zich onvoldoende aan hun belofte van trouw en beschouwden hun leengebied als hun bezit. Het rijk versnipperde.
Slide 5 - Quiz
Kies de juiste aanvulling op deze zin: "Horigen in de tijd van monniken en ridders ..."
A
Kenden nauwelijks taakverdeling; alle mannen en vrouwen hielpen mee met de dagelijkse taken als weven, koken, spinnen, ploegen en het vee hoeden.
B
Mochten een deel van hun tijd van het domein van hun heer of klooster af, als ze zin hadden.
C
Waren boeren slaven, die geen bezit hadden en niet vrij waren.
D
Werkten op het land van een klooster of edelman, maar bewerkten ook hun eigen stukje grond bij hun kleine boerderij.
Slide 6 - Quiz
Bron: 'De houder van de boerderij van Bouterhoven betaalt op 1 oktober veertien kleine zaken graan, met Pasen een kip en twaalf eieren, met Kerstmis vier karren sprokkelhout. Hij zaait met het zaad dat hij van de zolder van de heer ontvangt, maait en brengt de oogst op dezelfde zolder. Hij zorgt voor het plaatsen van 30 palen als de afsluiting van de hof wordt gemaakt'.
Deze bron gaat over:
A
Veiligheid
B
Leenstelsel
C
Herendiensten
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 7 - Quiz
Hier staat Karel samen met een leenman, Het is een soort stripverhaal. Sleep jij de teksten naar de juiste plek?
Ik ben Karel
Ik ben een vazal
Dit is het leen
Ik zweer trouw
Slide 8 - Drag question
Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer en hem helpen bij het
bestuur en in de oorlog.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.
Slide 9 - Quiz
Wat is een goed voorbeeld van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.
Slide 10 - Quiz
Leenstelsel is hetzelfde als hofstelsel.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Paragraaf 5.2: de kerstening van Europa
Slide 12 - Slide
Maak de juiste combinatie
Geestelijke
Monnik
Paus
Priester
Iemand met een functie in de kerk
Iemand in dienst van de kerk
Geestelijke die leeft in een klooster
Hoogste geestelijke leider van de kerk
Slide 13 - Drag question
Wat is kerstening?
A
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer.
B
De verspreiding van het
christendom.
C
Dat is als de leenheer op
jihad gaat.
D
Dat betekent dat de paus
beschermt moet worden.
Slide 14 - Quiz
Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’? Kies het juiste antwoord.
A
Mensen die in God geloven
B
Mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
Mensen die in dienst zijn van de kerk
D
Mensen die voor andere mensen bidden
Slide 15 - Quiz
1ste stand
2de stand
3de stand
Werken op het land.
Bidden voor de veiligheid
Vechten voor bescherming van de boeren en burgers..
Slide 16 - Drag question
Lees de bron (klik om te vergroten). Volgens de bron:
A
Wilde God dat er ongelijkheid was.
B
Wilde God dat er gelijkheid was.
C
Wilde God dat er voorrechten werden vastgelegd.
D
Wilde God dat er privileges werden vastgelegd.
Slide 17 - Quiz
Paragraaf 5.3: Machtige heren en halfvrije boeren!
Slide 18 - Slide
Feodalisme / leenstelsel
Hofstelsel
Horigen
Domein
Economie
Politiek
Leenheer
Trouw / macht
Slide 19 - Drag question
Een Frankische tekst uit 750:
Aan de edele heer [...]. In uw grote goedheid hebt u mij toegestaan te mogen vertrouwen op uw bescherming. En zo moet u mij helpen en onderhouden met voedsel en kleding in verhouding tot mijn verdiensten. Zolang ik leef zal ik u diensten bewijzen en gehoorzaam zijn, zoveel als een vrij man dat kan. Ik zal me niet onttrekken aan uw macht en bescherming.
Welk begrip pas het best bij bovenstaande tekst?
A
Hofstelsel
B
Horigheid
C
Leenstelsel
D
Geen van de genoemde begrippen past bij de bovenstaande tekst
Slide 20 - Quiz
Een bewering: "Horigen waren halfvrij". Welke uitspraak hoort hierbij?
A
dat horigen alleen maar mochten werken in opdracht van hun heer of klooster
B
dat horigen wel mochten werken, maar niet het domein verlaten
C
dat horigen wel mochten werken, maar niet mochten besturen
D
Geen van de genoemde uitspraken past erbij
Slide 21 - Quiz
Wat was geen voordeel van het hofstelsel voor de heer
A
Heren moesten horigen beschermen
B
Horigen deden klusjes voor de heer
C
Horigen werkten op de akkers van de heer
D
Horigen stonden voedsel af aan de heer
Slide 22 - Quiz
A Boeren waren halfvrij. B Heren kregen de leiding over land in ruil voor hun hulp aan de vorst. C Heren lieten boeren werk verrichten. D Heren lieten ridders vechten. E Het systeem zorgde voor orde en rust in het land. F Het was een economisch systeem. G Het was een politiek systeem. H Veel heren hadden meer domeinen. Welke zinnen gaan over het hofstelsel?
A
A, C, F, H
B
A, B, F, H
C
A, C, E, H
D
A, D, F, H
Slide 23 - Quiz
Wat betekent 'belasting in natura'?
A
Betalen met geld
B
Betalen in de natuur
C
Betalen in termijnen
D
Betalen met producten
Slide 24 - Quiz
Alles wat de domein nodig had werd daar ook gemaakt. Hoe heet dit?
A
Zelf voorzienend
B
Autarkie
C
Herendiensten
D
Een domein
Slide 25 - Quiz
Wat is een domein?
A
Kasteel van de leenheer
B
Land waar de leenmannen wonen, vlakbij het grote huis van de leenheer.
C
Al het gebied van Karel de Grote
D
Landgoed dat wordt bewerkt volgens het hofstelsel.
Slide 26 - Quiz
Wat is geen nadeel van horigen voor het wonen op een domein?
A
Produceren van eigen voedsel.
B
Ze gaven hun vrijheid op.
C
Het leveren van een deel van de oogst aan hun heer.
D
Herendiensten verrichten.
Slide 27 - Quiz
Welk begrip hoort niet bij een domein?
A
Herendiensten
B
Heer
C
Horigen
D
Handel
Slide 28 - Quiz
Paragraaf 5.4: De opkomst van de Islam
Slide 29 - Slide
Wat is de juiste tijdsvolgorde? A. Mohammed stierf B. In Mekka werd Mohammed tegengewerkt C. Mohammed trok naar Medina D. Mohammed werd heerser over een groot deel van Arabië
A
B, D, C, A
B
A, B, D, C
C
B, C, D, A
D
C, D, B, A
Slide 30 - Quiz
Wat betekent islam?
A
oorlog
B
onderwerping aan de wil van Allah
C
liefde
D
rechtvaardigheid
Slide 31 - Quiz
Welke zin over de opkomst van de islam is juist?
A
De islam ontstond in de 5e eeuw in het Midden-Oosten.
B
Mohammed kwam uit Medina en verhuisde later naar Mekka.
C
Volgens moslims gaf een engel Mohammed opdracht om profeet te worden.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 32 - Quiz
Na welke gebeurtenis nam het aantal moslims snel toe?
A
Nadat Mohammed was geboren
B
Nadat Mohammed zijn eerste droom had gehad
C
Nadat Mohammed naar Medina was gevlucht
D
Nadat Mohammed over zijn dromen begon te vertellen