This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Hf. 4 Afkortingen en symbolen 3 HAVO
Slide 1 - Slide
Spelling H4
Leerdoelen van deze les:
Ik weet hoe ik afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.
Ik weet hoe ik de regels voor werkwoordspelling moet gebruiken.
Slide 2 - Slide
Wat betekent de afkorting 'mavo'?
Slide 3 - Open question
Wat betekent de afkorting 'vip'?
Slide 4 - Open question
Wat betekent de afkorting 'd.w.z.'?
Slide 5 - Open question
Wat betekent de afkorting 'n.a.v.'?
Slide 6 - Open question
Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Afkortingen kunnen kort en precies verwijzen naar een bepaald woord, naam of term.
We gebruiken afkortingen om zinnen of woorden korter te maken of om snel duidelijk te maken wat je bedoelt. Toch begrijpt niet iedereen alle afkortingen.
Je kunt op vijf manieren een woord of woordgroep korter schrijven. We gaan deze manieren één voor één bij langs.
afkorting
letterwoord
initiaalwoord
verkorting
symbool
Slide 7 - Slide
Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Afkorting
Een woord(groep) wordt met een beperkt aantal letters weergegeven. Een afkorting spreek je uit als het oorspronkelijke woord en schrijf je met een of meer punten.
VB: e.d. (en dergelijke) of z.o.z. (zie ommezijde)
Letterwoord
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord en schrijft het zonder punten. Je gebruikt een hoofdletter als deze ook in het afgekorte woord voorkomt.
VB: pin (persoonlijk identificatienummer) of havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs)
Slide 8 - Slide
Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Initiaalwoord
wordt op dezelfde manier gevormd als een letterwoord, maar je spreekt het uit als losse letters.
VB: btw (belasting over toegevoegde waarde) of NS (Nederlandse Spoorwegen)
Verkorting
is opgebouwd uit een of meer lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als woord.
VB: airco (airconditioning) of wifi (wireless fidelity)
Slide 9 - Slide
Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Symbool
is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. Je spreekt het uit als het woord waar het voor staat. De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken, net als het gebruik van hoofdletters en kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt.
VB: V (volt), ml (milliliter), GB (gigabyte)
Slide 10 - Slide
Wat is pc?
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting
Slide 11 - Quiz
Leg uit:
Slide 12 - Open question
PC: initiaalwoord
Je spreekt pc namelijk uit als peecee.
Een initiaalwoord lijkt op een letterwoord, maar je spreekt het uit als losse letters. Een letterwoord spreek je echt uit als een woord.
Slide 13 - Slide
Wat is z.s.m.?
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting
Slide 14 - Quiz
Leg uit:
Slide 15 - Open question
z.s.m.: afkorting
Is de weergave van een woordgroep met een beperkt aantal letters.
Je spreekt de afkorting uit als het oorspronkelijke woord.
Je gebruikt één of meerdere punten (en hoofdletters als die in het oorspronkelijke woord voorkomen)
Slide 16 - Slide
Wat is aids?
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting
Slide 17 - Quiz
Leg uit:
Slide 18 - Open question
aids: letterwoord
Bestaat uit de eerste letters van een woordgroep (aqcuired immuno deficiency syndrome)
Je spreekt het uit als een woord
Je schrijft het woord zonder punten
Slide 19 - Slide
Wat is bios?
A
Afkorting
B
Initiaalwoord
C
Letterwoord
D
Verkorting
Slide 20 - Quiz
Leg uit:
Slide 21 - Open question
bios: verkorting
Verkorting van het woord bioscoop.
Je spreekt het uit als een woord.
Slide 22 - Slide
Wat is UEFA?
A
Afkorting
B
Initiaalwoord
C
Letterwoord
D
Verkorting
Slide 23 - Quiz
Leg uit:
Slide 24 - Open question
Wat is UEFA?
A
Afkorting
B
Initiaalwoord
C
Letterwoord
D
Verkorting
Slide 25 - Quiz
UEFA: letterwoord
Je spreekt het uit als een woord.
Slide 26 - Slide
Wat is A?
A
Afkorting
B
Symbool
C
Letterwoord
D
Verkorting
Slide 27 - Quiz
Leg uit:
Slide 28 - Open question
A: ampère
Notatie van wetenschappelijk begrip
Je spreekt het woord uit
Slide 29 - Slide
Spelling H4 - werkwoorden
Persoonsvorm > T.T. ik-vorm (+ t)
> V.T. ik-vorm + te(n)/de(n)
Geen persoonsvorm > voltooid deelwoord (langer maken of taxikofschip)
> voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)
Slide 30 - Slide
Spelling H4 - Aan de slag!
Spelling H4 op Nieuw Nederlands Online!
Klaar?
Lezen/vlog maken
Slide 31 - Slide
Spelling H4
Leerdoelen van deze les:
Ik weet hoe ik afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.
Ik weet hoe ik werkwoordsvormen moet schrijven die hetzelfde klinken.
Slide 32 - Slide
Ik weet hoe ik afkortingen, letterwoorden, iniitaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.
😒🙁😐🙂😃
Slide 33 - Poll
Ik weet hoe ik werkwoordsvormen moet schrijven die hetzelfde klinken.
😒🙁😐🙂😃
Slide 34 - Poll
Afsluiting
Volgende les
Extra hulp/uitleg bij het maken van de opdrachten.