11.1 t/m 11.3

Voortplanting
11.1 t/m 11.3
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voortplanting
11.1 t/m 11.3

Slide 1 - Slide

Voortplantingsorganen man

Slide 2 - Slide

Het voortplantingsorgaan van de vrouw

Slide 3 - Slide

De eierstok heeft bij de vrouw een vergelijkbare functie als de .... bij de man.
A
bijbal
B
teelbal
C
prostaat
D
zwellichaam

Slide 4 - Quiz

De menstruatiecyclus

Slide 5 - Slide

Menstruatiecyclus

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat is een follikel?
A
Een onrijpe eicel
B
Een onrijpe eicel met een laagje andere cellen
C
Een rijpende eicel
D
Een ander woord voor baarmoeder

Slide 8 - Quiz

Waar vind de bevruchting plaats?
A
baarmoeder
B
eileider
C
eierstok
D
vagina

Slide 9 - Quiz

Wat gebeurt er met een pas bevruchte eicel in de eileider? Kies het beste antwoord
A
Die neemt stoffen op om te groeien.
B
Die deelt zodat er een klompje cellen ontstaat.
C
Die wordt afgebroken en wordt met de menstruatie meegevoerd
D
Die groeit en maakt oestrogeen aan.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Menstruatiecyclus

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Welk hormoon stimuleert de rijping van eicellen? En welk hormoon stimuleert de secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw?
A
- FSH - Testosteron
B
- FSH - Oestradiol
C
- LH - Testosteron
D
- LH - Oestradiol

Slide 18 - Quiz

Hormonen die direct effect hebben op het baarmoederslijmvlies zijn:
A
Alleen progesteron
B
Alleen progesteron en oestradiol
C
Alleen FSH en LH
D
Progesteron, oestradiol, FSH en LH

Slide 19 - Quiz

Welk hormoon zorgt in de pil voor het voorkómen van de rijping van een eicel?
A
FSH
B
LH
C
Oestrogeen
D
Progesteron

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Welk voorbehoedsmiddel beschermt het beste tegen SOA
A
condoom
B
condoom
C
condoom
D
condoom

Slide 23 - Quiz

Betrouwbaar
Onbetrouwbaar
Pil
Condoom
Spiraaltje
Sterilisatie
Pessarium
Coïtus interruptus
Periodieke onthouding

Slide 24 - Drag question

Welke voorbehoedsmiddelen werken met hormonen? (meerdere goed)
A
Condoom
B
Pil
C
Nuvaring
D
Spiraaltje

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

Slide 27 - Slide

dus hoe ontstaat een eeneiige tweeling?
A
door twee zaadcellen en één eicel
B
door twee zaadcellen en twee eicellen
C
door één zaadcel en één eicel

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Video

In welke houding moet de baby liggen tijdens een bevalling?
A
Stuitligging
B
Dwarsligging
C
Achterhoofdsligging
D
Rugligging

Slide 30 - Quiz

Wat is de volgorde van de bevalling?
A
ontsluiting - uitdrijving - nageboorte
B
uitdrijving - ontsluiting - nageboorte
C
ontsluiting - nageboorte - uitdrijving
D
uitdrijving - nageboorte - ontsluiting

Slide 31 - Quiz

Hoe groeit een kind in de baarmoeder?
  • In de navelstreng zitten 3 bloedvaten. 2 navelstrengslagaders en 1 navelstrengader.

  • Via de navelstrengader krijgt het kind zuurstof en voedingsstoffen van de moeder.

  • Via de 2 navelstrengslagaders  gaan CO2 en andere afvalstoffen terug naar het bloed van de moeder.

Slide 32 - Slide

welke bloedvaten zitten er in de navelstreng?
A
twee navelstrengaders en één slagader
B
één navelstrengader en twee slagaders

Slide 33 - Quiz

Welk bloed in deze navelstreng is van de baby?
A
Rood
B
Blauw
C
Beide
D
Niets

Slide 34 - Quiz

In welke richting stroomt de slagader in de navelstreng?
A
van kind vandaan, richting placenta
B
van moeder vandaan, richting kind

Slide 35 - Quiz

Einde
nog twee belangrijke vragen

Slide 36 - Slide

Wat vond je van deze les ...
A
het was leerzaam
B
het ging te snel
C
ik wist dit al
D
het ging te langzaam

Slide 37 - Quiz

Ik ga biologie kiezen
Nee!
Misschien
Ja, waarschijnlijk wel
Ja zeker!

Slide 38 - Poll