Paragraaf 1.2 - Inkomsten en uitgaven

1. Jouw financiën
1.2 Inkomsten en uitgaven
1 / 10
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1. Jouw financiën
1.2 Inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Slide

Je leert in deze paragraaf:
  • Hoe je verschillende uitgaven kunt onderscheiden
  • Hoe je verschillende soorten inkomsten kunt onderscheiden.
  • Hoe je een begroting kunt opstellen.
  • Hoe je een begroting sluitend kunt maken. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Soorten uitgaven
Tekst
Incidentele uitgaven

Slide 4 - Slide

Soorten inkomsten

Slide 5 - Slide

Soorten inkomsten
Primair inkomen (inkomens met tegenprestatie)
  • Inkomsten uit arbeid
  • Inkomsten uit bezit
Hierover betaal je belasting --> Besteedbaar inkomen lager

Secundair inkomen of besteedbaar inkomen
  • Primair inkomen minus belastingen --> Besteedbaar inkomen hoger
  • Overdrachtsinkomens (inkomens zonder tegenprestaties)
      

Slide 6 - Slide

Budgetteren
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven:
Begrotingsoverschot:
  • Inkomsten > uitgaven
  • Geld sparen of reserveren
Begrotingstekort:
  • Inkomsten < uitgaven
  • Bezuinigen op huishoudelijke en incidentele uitgaven

Slide 7 - Slide

Rekenen: per week, maand en jaar
NOOIT X4 OF :4

Slide 8 - Slide

Omrekenen van week naar maand en andersom
Voorbeeld 1: 
Je betaalt €39 per maand voor de sportschool. 
Hoeveel is dat per week?


Voorbeeld 2:
Je geeft  €15 per week uit aan boodschappen. 
Hoeveel is dit per maand?

Onthoud:
Altijd eerst rekenen naar een jaar. 
  • 12 maanden
  • 52 weken

Let op: één maand heeft geen 4 weken!!

Slide 9 - Slide

Huiswerk
Paragraaf 1.2
Opgave 13 t/m 21
Blz. 18 t/m 22

Meer uitdaging?
Verdiepingsopdrachten 1 t/m 3
Blz. 38 & 39

Slide 10 - Slide