2 Maart 2021 A5 Wonen in NL H2 par 2

De golfstroom is zwakker geworden.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De golfstroom is zwakker geworden.

Slide 1 - Slide

Beschrijf in 2 min. de functie van de golfstroom voor NL en mogelijke gevolgen van verzwakking voor NL waterbeheer.

Slide 2 - Open question

Wat weten jullie nog van
de Rijn en de Maas?

Slide 3 - Mind map

Leerdoelen vandaag paragraaf 2.2
o Ik kan benoemen welke omstandigheden de waterafvoer van een rivier bepalen
o Ik begrijp de gevolgen van klimaatverandering voor de waterafvoer van onze rivieren

Slide 4 - Slide

De Rijnslagader van W-Europa
Gemengde rivier, 6 Rijnstaten,Ontstaan in Zwitser Alpen, 1320 km, een van de langste van Europa, Belangrijke waterweg
2/3 deel rivier heeft stroomgebied in Duitsland.
Bovenloop; Erosie, hoog verval, doorlaten gesteenten
Middenloop = ondoorlatend leisteen en basalt (obstakel voor waterafvoer), smalle kloof
Benedenloop = verhang omlaag sedimentatie, bedijking


  •  

Slide 5 - Slide

Maas
900 km lang, Bron : plateau van Langres in NO -Frankrijk op 400 NAP
Zowel in Frankrijk, België als Nederland wordt de Maas bevaarbaar gemaakt door stuwen en sluizen.
FR: weinig verhang, kalkrijke poreuze bodem H2O zakt weg & langzaam in
Maas
BE: bergachtig leisteen, slecht doorlatend, bebost dunne bodemlaag steile hellingen water snel in de Maas
NL: Bodem goed doorlatend grind & zand, valt bijna droog zomer, deels bedijkt

Slide 6 - Slide

Maas

FR: weinig verhang, kalkrijke poreuze bodem H2O zakt weg & langzaam in
Maas
BE: bergachtig leisteen, slecht doorlatend, bebost dunne bodemlaag steile hellingen water snel in de Maas
NL: Bodem goed doorlatend grind & zand, valt bijna droog zomer, deels bedijkt

Slide 7 - Slide

De Rijnslagader van W-Europa

Bovenloop; Erosie, hoog verval, doorlaten gesteenten
Middenloop = ondoorlatend leisteen en basalt (obstakel voor waterafvoer), smalle kloof
Benedenloop = verhang omlaag sedimentatie, bedijking


  •  

Slide 8 - Slide

Waterafvoer & bevaarbaarheid
Snelheid verhogen door:  bochten afsnijden, steenbestorting & kribben
Kribben zijn korte stenen dwarsdammen --> versmallen rivieren --> Snelheid omhoog
Kanalisatie = rechttrekken van beken of rivieren, vaak met stuwen en sluizen
Stuwen --> controle waterstand
sluizencomplexen  bevorderen toegankelijkheid voor schepen.
Rivierbodem afgelopen eeuw omlaag gegaan --> steeds vaker lage waterstanden.

Slide 9 - Slide

Waterafvoer & bevaarbaarheid
Vanaf 1970 --> dijkversterking --> nieuwe Wet waterkering
Dijkverzwaring = verhoging en verbreding van dijken --> vaak ten koste van huizen en dorpen --> oplossing = doorbraakvrije dijken = breed & glooiend & kunnen tegen stootje => zijn lager, dus wel wateroverlast maar geen overstroming, want gaat geleidelijk en voorspelbaar --> genoeg tijd voor evacuatie.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Welke uitspraak is niet juist.
A
Stroomgebied = gebied dat afwater op een bepaalde rivier
B
Stroomstelsel --> hoofdstroom plus alle zijrivieren & zijtakken.
C
Waterscheiding = de grens tussen twee stroomgebieden
D
Verval = hoogte verschil in een rivier per kilometer.

Slide 12 - Quiz

Erosie & sedimentatie rivieren.
Welke uitspraak is waar.
A
Ondiepe gedeelte rivier => uitschuring.
B
Diepe gedeelte rivier => sedementatie.
C
Bij afsnijding van meander ontstaat vaak een hoefijzervorm.
D
Een afgesneden rivierbocht is een dood stuk rivier en niet waardevol voor de natuur.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Debiet & Regiem.
Welke uitspraak is niet waar.
A
Debiet = hoeveelheid water die een rivier verwerkt.(m3 per seconde).
B
Regiem = schommelingen in de waterafvoer.
C
Variatie in debiet door: afstroming, infiltratie, evapotransporatie, neerslag, overstroming, kwel
D
Regenrivieren hebben een gelijkmatiger afvoer dan gemengde rivieren.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Afvoer.
Welke uitspraak is fout.
A
Maatgevende afvoer = hoeveelheid water die een rivier kan afvoeren zonder dat het achterland overstroomt.
B
Piekafvoer = een waterafvoer die vaak voorkomt, snel opkomt en betrekkelijk kort duur.
C
Hoe extremer de waterafvoer hoe waarschijnlijker dat deze plaats vindt.
D
Hoog water in de Rijn ontstaat door lange perioden met veel regen in het stroomgebied (Bijvoorbeeld in het gebied van de Moezel)

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Toename water.
Welke uitspraak is fout.
A
Brede sloten en rechtgetrokken beken zorgen voor een hoger grondwaterpeil.
B
Klimaatverandering zorgt voor toename jaarlijkse neerslag in stroomgebied van de Rijn.
C
Intensiever grondgebruik --> neerslag zal sneller afstromen
D
Verstening = het proces waar meer oppervlakte bedekt raakt met steen (huizen, straten etc.)

Slide 20 - Quiz

Zeespiegelstijging.
Welke uitspraak is fout.
A
Absolute zeespiegelstijging = gemiddeld peil eb en vloed t.o.v. vast punt gaat omhoog.
B
Absolute zeespiegelstijging minus daling land = relatieve zeespiegelstijging
C
Absolute bodemdaling = zakken van het maaiveld t.o.v. vast referentiepunt.
D
Veelvoorkomende soort bodemdaling= inklinking door ontwatering veen en kleigronden.

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Klimaatverandering, bodemdaling & zeespiegelstijging. Welke uitspraak is fout.
A
Door het wegpompen van water is de bodem door eeuwen (verder) gedaald.
B
Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) verwacht een zeespiegelstijging (26-82 cm)
C
Een onregelmatig neerslagregiem leidt tot een onregelmatiger regiem in Rivieren.
D
Zeespiegelstijging heeft geen gevolgen voor de binnenlandse waterhuishouding.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Problemen hoge rivierstanden.
Welke uitspraak is fout.
A
Kans op dijkdoorbraak neemt toe.
B
Meer tegendruk uit zee, water kan moeilijker weg, meer pompen of hogere dijken nodig.
C
Sterkere gemalen en hogere dijken zijn de oplossingen voor de toekomst.
D
Water- & oeverrecreatie onmogelijk bij overstroomde uiterwaarden.

Slide 25 - Quiz

Problemen lage rivierstanden.
Welke uitspraak is fout.
A
Uitgedroogde veendijken kunnen bezwijken.
B
Minder ruimte voor schepen, dus minder schepen.
C
Electriciteitscentrales kunnen minder koelwater lozen ivm met opwarming water => vervuiling & vissterfte.
D
Minder water voor irrigatie in de landbouw.

Slide 26 - Quiz

Problemen lage rivierstanden.
Welke uitspraak is fout.
A
Doorspoeling tegen algen en verzilting wordt moeilijker.
B
Minder ruimte voor schepen, dus meer schepen.
C
Meer hogere temperaturen meer verdamping en zullen gebieden sneller verdrogen.
D
De muskusrat gaat ook steendijken graven, omdat het water minder oevers bedekt.

Slide 27 - Quiz

Verzilting & kwel
Welke uitspraak is fout.
A
Verzilting = toename zoutgehalte in bodem, grondwater en oppervlaktewater.
B
Oorzaken verzilting zijn lagere rivierafvoer en zeespiegelstijging.
C
Door zeespiegelstijging in combinatie met daling grondwaterpeil zorgt voor kwel.
D
Kwel = het toestromen van grondwater naar de oppervlakte op lage plekken in het landschap.

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Invloed van de mens.
Welke uitspraak is goed.
A
Door ontbossing verdwijnen boden en planten, gaat het waterbergend vermogen omlaag hier door minder afstroming en meer infiltratie.
B
Ontbossing, kanalisatie, verstening, bouw, bedijking zorgen voor een onregelmatige regiem en verlenging van de vertragingstijd en dus meer overstromingen.
C
Door ontbossing verdwijnen boden en planten, gaat het waterbergend vermogen omlaag hier door meer afstroming en minder infiltratie.
D
Ontbossing, kanalisatie, verstening, bouw, bedijking zorgen voor een regelmatige regiem en verkorting van de vertragingstijd en dus meer overstromingen.

Slide 31 - Quiz

Benoem welke omstandigheden de waterafvoer van een rivier bepalen

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

Leg de gevolgen van klimaatverandering uit voor de waterafvoer van onze rivieren.

Slide 34 - Open question

Problemen hoge rivierstanden.
Welke uitspraak is fout.
A
Kans op dijkdoorbraak neemt toe.
B
Meer tegendruk uit zee, water kan moeilijker weg, meer pompen of hogere dijken nodig.
C
Sterkere gemalen en hogere dijken zijn de oplossingen voor de toekomst.
D
Water- & oeverrecreatie onmogelijk bij overstroomde uiterwaarden.

Slide 35 - Quiz

Meer extremen.
Meer hoogwater problemen
Meer laagwater problemen

Slide 36 - Slide

Problemen lage rivierstanden.
Welke uitspraak is fout.
A
Uitgedroogde veendijken kunnen bezwijken.
B
Minder ruimte voor schepen, dus minder schepen.
C
Elektriciteitscentrales kunnen minder koelwater lozen ivm met opwarming water => vervuiling & vissterfte.
D
Minder water voor irrigatie in de landbouw.

Slide 37 - Quiz

Problemen lage rivierstanden.
Welke uitspraak is fout.
A
Doorspoeling tegen algen en verzilting wordt moeilijker.
B
Minder ruimte voor schepen, dus meer schepen.
C
Meer hogere temperaturen meer verdamping en zullen gebieden sneller verdrogen.
D
De muskusrat gaat ook in steendijken graven, omdat het water minder oevers bedekt.

Slide 38 - Quiz