Naamvallen 2 wegen

             Naamvallen
                         Wat weet je nog ????
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

             Naamvallen
                         Wat weet je nog ????

Slide 1 - Slide


             Welke 2 wegen zijn er naar 1e, 3e of 4e naamval?

Slide 2 - Slide

Weg 1: 

via de voorzetsels 
. 3e naamval
. 4e naamval 
. 3e of 4e naamval
(= Weschelpräpostionen)

Weg 2: 

geen voorzetsel(s) in de zin? 
ontleden!

onderwerp = 1ste naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval. 

Slide 3 - Slide

Der-Gruppe

Wat voor soort woorden vallen hieronder?
Wat is het verschil in de uitgang met de Ein-Gruppe?

Handbuch S. 26

Ein-Gruppe

Wat voor soort woorden vallen hieronder?
Wat is het verschil in de uitgang met de Ein-Gruppe?

Handbuch S. 26 

Slide 4 - Slide

Wat voor soort woorden vallen onder de Ein-Gruppe?
A
persoonlijke voornaamwoorden
B
aanwijzende voornaamwoorden
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
onbepaalde en bepaalde voornaamwoorden

Slide 5 - Quiz

Welke verschillen heb je in de uitgangen van woorden uit de Der-Gruppe en Ein-Gruppe ontdekt?
A
Er verandert alleen iets bij de uitgangen van de mannelijke woorden
B
Er verandert iets bij de uitgangen van de onzijdige woorden
C
Er verandert iets bij de uitgangen van alle geslachten
D
Er verandert iets bij de uitgangen van de mannelijke en onzijdige woorden.

Slide 6 - Quiz

Zoek uit: 

Wat voor soort woorden vallen hieronder?
Wat is het verschil in de uitgang met de Ein-Gruppe?

Handbuch S. 26








Handbuch S. 26 

Slide 7 - Slide

Vandaag:

- Naamvallen herhalen.
- Toetsbespreking

Slide 8 - Slide

Ondervraag me in het Duits

Slide 9 - Slide

Der-Gruppe + onderwerp

Slide 10 - Mind map

Der-Gruppe + lijdend voorwerp

Slide 11 - Mind map

Der-Gruppe + Meewerkend voorwerp

Slide 12 - Mind map

Koppel het zinsdeel aan de juiste naamval.
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1e
3e
4e

Slide 13 - Drag question

Lijdend voorwerp
Onderwerp
Meewerkend voorwerp
Den Mann
die Frau
das Kind
Der Mann
die Frau
das Kind
Dem Mann
der Frau
Dem Kind

Slide 14 - Drag question

Welk geslacht hebben de woorden? Sleep ze naar het juiste geslacht.
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
Buch
Freundin
Baby
Eltern
Kinder
Haus
Vater 
Blume
Freund
Handy
Mutter
Mann
Kleider
Zeitung

Slide 15 - Drag question

Welke voorzetsels krijgen de 3e naamval (Dativ)?

Slide 16 - Open question

Welke voorzetsels krijgen de 4e naamval (Akkusativ)?

Slide 17 - Open question

Und jetzt:
üben, üben, üben....

Slide 18 - Slide

1. Er hat d___ Mutter ein Computer gegeben.

Slide 19 - Open question

2. D_____ Mann (m) hat seinem Freund eine Karte geschickt.

Slide 20 - Open question

3. D_____ Buch (o) habe ich heute gekauft

Slide 21 - Open question

4. Ohne mein____ Vater gehe ich nicht dahin!

Slide 22 - Open question

5. Kennst du dies_____ Bruder (m)?

Slide 23 - Open question

6. Stephan hat d_____ Junge (m) und d____ Mädchen (o) gesehen.

Slide 24 - Open question

7. Fahren wir heute zu dein_____ Mutter (v) ?

Slide 25 - Open question

Gestern hat d____ Frau (v) d_____ Mann noch ein Geschenk gegeben.

Slide 26 - Open question

Solch___ Aufgaben (mv) finde ich schwierig

Slide 27 - Open question

Er will mit alle__ Freunde___ (mv) eine Party geben

Slide 28 - Open question

D___ Nachbarn (m) hat mich gesehen

Slide 29 - Open question

Das Geschenk ist für mein..... Kind.

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Slide