Kapitel 4 Grammatik

Kapitil 4 Grammatik
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsSecondary Education

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Kapitil 4 Grammatik

Slide 1 - Slide

Herzlich wilkommen!
Was machen wir heute? 
  • Hören
  • Grammatik

Lernziel:
  • Du kannst einen kurzen Radiobericht über Wochenendtips verstehen.
  • Du kannst die 1,3,4 Fälle in der DER- Gruppe, EIN-Gruppe, Präpositionen und Adjektive mit den Ausgängen


Slide 2 - Slide

Hören
Seite 20
Augabe 12 und 13

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken: 

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel (dit heb jij gedaan!) 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 5 - Slide

Op deuntje van vader Jacob:
aus bei mit nach
aus bei mit nach
Seit von zu
Seit von zu
Außer genüber
Außer genüber
Ent-ge-gen
Ent-ge-gen

Slide 6 - Slide

Voorzetsel
aus
 bei
 mit
nach 
 seit 
 von
 zu



Vertaling
uit
bij
met
na, naar
sinds
van
naar (personen)


Slide 7 - Slide

Vertaling
door
zonder
voor
langs
tegen
om 
tot



Slide 8 - Slide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin: je zoekt onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 9 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 10 - Slide

Der- Gruppe
naamval
m
v
o
mv
1. Nominativ
der
die
das
die
3. Dativ
dem
der
dem
den + n
4. Akkusativ
den
die
das
die

Slide 11 - Slide

Ein- Gruppe
naamval
m
v
o
mv
1. Nominativ
ein 
eine 
ein 
keine 
3. Dativ
einem
einer
einem
keinen + n
4. Akkusativ
einen
eine
ein
keine
mein- ; dein-; sein-; ihr-: unser-, euer/ eure, ihr-

Slide 12 - Slide

Der- Gruppe -Adj.
m
v
o
mv
1. 
der nette Mann
die nette Frau
das nette Kind
die netten Kinder
3. 
dem netten Mann
der netten
Frau
dem netten Kind
den netten Kindern
4.
den netten Mann
die nette
Frau
das nette Kind
die netten
Kinder

Slide 13 - Slide

Ein- Gruppe - Adj.
m
v
o
mv
1. 
ein netter Mann
eine nette Frau
ein nettes Kind
keine netten Kinder
3. 
einem netten Mann
einer netten
Frau
einem netten Kind
keinen netten Kindern
4.
einen netten Mann
eine nette
Frau
ein nettes Kind
keine netten
Kinder

Slide 14 - Slide

Wortschatz
Was?
Arbeitsblätter
Wie?
allein oder zu zweit
Wie lange?
10 Minuten
Hilfe?
Frage mich
Fertig?
Slim stampen 
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Post -It
Schrijf
1. Wat blijft plakken?
2. Wat vindt je lastig?
3. Wat heb je nodig?

Plak het Post-It aan de tafel

Slide 16 - Slide