Tarea 2, Iets aanwijzen (28-5)

¡Bienvenidos a la clase de español!
¿Qué día es hoy? 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de español!
¿Qué día es hoy? 

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
  • ¿Qué hemos hecho? 


  • ¡A trabajar!


  • Fin de la clase








  • Objetivo (5)
  • Instrucción (15) 
  • Quiz (15) 
  • Evaluación (5)

Slide 2 - Slide

¿Qué hemos hecho? 

Slide 3 - Slide

Nuestro objetivo

Slide 4 - Slide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan en staat vóór datgene wat het aanwijst.



Deze/ die broer
Dit/ dat zusje
Deze/ die  grootouders

Slide 5 - Slide

De vorm 


dd

Este chico es amable.                                        
Esta chica es guapa. 
Estos libros son interesantes.
Estas tapas son muy ricas.
Deze jongen is aardig.
Dit meisje is knap.
Deze boeken zijn interessant.
Deze tapas zijn heel lekker.

Slide 6 - Slide

De vorm 


dd

Ese chico es amable.                                        
Esa chica es guapa. 
Esos libros son interesantes.
Esas tapas son muy ricas.
Die jongen is aardig.
Dat meisje is knap.
Die boeken zijn interessant.
Die tapas zijn heel lekker.

Slide 7 - Slide

De vorm 


dd

Aquel chico es amable.                                        
Aquella chica es guapa. 
Aquellos libros son interesantes.
Aquellas tapas son muy ricas.
Die jongen daarginds is aardig.
Dat meisje daarginds is knap.
Die boeken daarginds zijn interessant.
Die tapas daarginds zijn heel lekker.

Slide 8 - Slide

Samenvatting

Slide 9 - Slide

De neutrale vorm 





¿Qué es esto? - Es un móvil 
¿Qué es eso? - Es una lámpara
De neutrale aanwijzende voornaamwoorden esto, eso en aquello worden gebruikt
om naar iets te verwijzen wat onbekend is of waarover in algemene zin gesproken
wordt. Ze worden niet gebruikt om naar personen te verwijzen.
Wat is dit? - Het is een telefoon. 
Wat is dat? Het is een telefoon.

Slide 10 - Slide



_____hermano es trabajador.
afstand = aquí
A
este
B
ese
C
aquello
D
aquel

Slide 11 - Quiz



_____zapatos son negros.
afstand = allí
A
estas
B
esos
C
aquello
D
aquellos

Slide 12 - Quiz

_____camisetas de aquí son baratas.
A
estos
B
estas
C
aquellas
D
esas

Slide 13 - Quiz

Y_______alumna de ahí,
¿de qué curso es?
A
esta
B
esa
C
esas
D
aquellas

Slide 14 - Quiz

Zet in het meervoud:
Esa mujer está muy nerviosa.

Slide 15 - Open question

Zet in het meervoud:
Aquel hombre tiene los ojos azules.

Slide 16 - Open question

¿Tiempo libre?
Maak eerst oefening 3.7 uit je werkboek (LE). 
                             Ben je klaar?
Maak dan oefening 5 en 6 op blz. 53 (TB)

Slide 17 - Slide

Wat ik nog moeilijk vind is...
Wat ik vandaag heb geleerd is...
Wat ik al goed kan is...
Wat ik met de lesstof kan doen is...
Mijn leerdoel van deze les was...




Slide 18 - Mind map

¿Qué tal la clase?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 19 - Quiz

Fin de la clase...



Próxima clase:
¿Qué?  Pronombres demostrativos


¿Preparar?  
* Maak oefening 3.7 (LE)
* Maak oefening 5 en 6 op blz. 53 (LA)


Slide 20 - Slide