2.3 ww, pv en ow

Hoofdstuk 2 Grammatica
werkwoorden, persoonsvorm en onderwerp
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2 Grammatica
werkwoorden, persoonsvorm en onderwerp

Slide 1 - Slide

lesdoel: Je hebt na deze les uitleg over werkwoorden, de pv en het onderwerp herhaald en geoefend. Je kunt ze vinden in een zin.


Slide 2 - Slide

Wat weet je over een werkwoord?
Een ww zegt wat iets of iemand doet. Of wat er gebeurt. 
Wat weet je al over een werkwoord?
  • Een ww zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. 
  • In een zin staat tenminste één ww. Meer kan ook.

Jan heeft een vogelhuisje gemaakt.

Hoe kun je een ww herkennen?
  • Een ww kun je vervoegen. 

Ik heb             ik maak
jij hebt            jij maakt
wij hebben    wij maken

Slide 3 - Slide

Wat zijn de (of wat is het) ww?
Zij plukt de bloemen in de tuin.
A
in de tuin
B
zij plukt
C
de bloemen
D
plukt

Slide 4 - Quiz

Wat zijn de (of wat is het )ww?
Het kind heeft de hele les opgelet.
A
heeft
B
heeft opgelet
C
Het kind
D
opgelet

Slide 5 - Quiz

Persoonsvorm

Hoe vind je de pv?
  1.  De tijdproef    . 
Zet de zin in een andere tijd
De bloemen in de tuin bloeien prachtig.
De bloemen in de tuin bloeiden prachtig.

   2. De vraagproef
       Maak van de zin een vraag met dezelfde woorden.
Mijn broer en ik hebben beide blond haar. 
Hebben mijn broer en ik beide blond haar?





Slide 6 - Slide

Behalve de vraag- en tijdproef is er nog een manier, nl:

De zin van enkelvoud naar meervoud veranderen of van 
meervoud naar enkelvoud.

Henk wil graag zingen. (=enkelvoud)

twee werkwoorden; wil en zingen. 
Henk (en Ali) willen graag zingen.
Het werkwoord dat verandert is de pv.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Noem twee manieren om de pv te vinden in een zin.

Slide 9 - Open question

Wat is de pv?
Ik eet graag een pizza met vis.
A
een pizza
B
geen pv
C
eet
D
ik

Slide 10 - Quiz

Wat is de pv?
Bij de pizza vind ik een gemengde salade heerlijk!
A
vind
B
een gemengde salade
C
heerlijk
D
ik

Slide 11 - Quiz

Het onderwerp- ow-

Onderwerp en pv horen bij elkaar; allebeid enkelvoud of allebei meervoud.  

Bijna elke zin heeft een onderwerp. Een gebiedende wijs niet. 

Hoe vind je het ow?
  1. Zoek de pv
  2. Wie of wat + de pv 
      Het antwoord op de vraag is het onderwerp.


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Even een paar voorbeeldjes:

1. Jan en Klaas lopen naar school. 
pv= lopen (Lopen Jan en Klaas naar school?)
Wie lopen? Jan en Klaas = ow

2. In de kantine verkopen ze lekkere broodjes. 
pv= verkopen (Verkopen ze lekkere broodjes in de kantine?)
Wie verkopen? Ze = ow

Slide 14 - Slide

Wat zijn de pv en het ow?
Op school leren we wiskunde.
A
pv= leren ow= op school
B
pv= leren ow= wiskunde
C
pv= leren ow= we
D
pv= wiskunde ow= op school

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de pv en het ow?
Bart gaat graag wandelen in het bos.
A
pv= wandelen ow= Bart
B
pv= wandelen ow= in het bos
C
pv= gaat ow= in het bos
D
pv= gaat ow= Bart

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de pv en het ow?
De kinderen spelen op de slee in de sneeuw.
A
pv=sneeuw ow= op de slee
B
pv= sneeuw ow= kinderen
C
pv= spelen ow= de kinderen
D
pv= spelen ow= kinderen

Slide 17 - Quiz

Voorbeeld voor de laatste dia:

De zomer vind ik een fijner seizoen dan de winter. 
ww= vind
pv= vind
ow= ik

Slide 18 - Slide

Bedenk zelf een zin en schrijf je zin op. Noteer de ww, de pv en het onderwerp.

Slide 19 - Open question

Ga naar Learnbeat 2.3 grammatica en maak A,B en C. Voordat je verder gaat naar een volgende opdracht, kijk eerst het deel goed na



Slide 20 - Slide