H4 Schooltaalwoorden

Schooltaalwoorden
Hoofdstuk 4
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schooltaalwoorden
Hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
- Definiëren wat schooltaalwoorden zijn
- Het belang van schooltaalwoorden begrijpen
- Voorbeelden geven van schooltaalwoorden

Slide 2 - Slide

Introduceer de leerdoelen van de les en leg uit waarom het belangrijk is om schooltaalwoorden te kennen.
Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je: 
 - De betekenis geven van verschillende schooltaalwoorden

Slide 3 - Slide

Introduceer de leerdoelen van de les en leg uit waarom het belangrijk is om schooltaalwoorden te kennen.
Wat weet jij al over schooltaalwoorden?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Wat zijn schooltaalwoorden?
Schooltaalwoorden zijn de woorden die specifiek gebruikt worden in schoolse contexten. Dit zijn woorden die nodig zijn om nieuwe kennis te begrijpen en te communiceren.

Slide 5 - Slide

Leg uit wat schooltaalwoorden zijn en waarom ze belangrijk zijn voor succes in school.
Functies van schooltaalwoorden
Schooltaalwoorden hebben drie functies:
- Ze vertegenwoordigen nieuwe concepten
- Ze zijn nodig om te begrijpen wat er wordt gelezen of gehoord
- Ze zijn nodig om nieuwe ideeën te communiceren

Slide 6 - Slide

Beschrijf de functies van schooltaalwoorden en geef voorbeelden van elk.
Voorbeelden van schooltaalwoorden
Voorbeelden van schooltaalwoorden zijn:
- analyseren
- veronderstellen
- evalueren
- hypothese
- concluderen

Slide 7 - Slide

Geef voorbeelden van schooltaalwoorden en vraag studenten om voorbeelden te geven van schooltaalwoorden die ze kennen.
Hoe leer je schooltaalwoorden?
Om schooltaalwoorden te leren, moet je:
- Actief luisteren en lezen
- Nieuwe woorden opschrijven en definiëren
- Oefenen met het gebruik van nieuwe woorden

Slide 8 - Slide

Beschrijf hoe studenten schooltaalwoorden kunnen leren en geef strategieën om nieuwe woorden te leren.
Contextuele aanwijzingen
Contextuele aanwijzingen zijn hints die kunnen helpen bij het begrijpen van nieuwe woorden. Dit kunnen voor- of achtervoegsels zijn, of woorden die in de buurt van het nieuwe woord staan.

Slide 9 - Slide

Leg uit wat contextuele aanwijzingen zijn en geef voorbeelden van hoe studenten deze kunnen gebruiken om nieuwe woorden te begrijpen.
Woordenweb
Maak een woordenweb van een schooltaalwoord om de betekenis en relatie met andere woorden te verduidelijken.

Slide 10 - Slide

Laat studenten in groepen een woordenweb maken van een schooltaalwoord en bespreek vervolgens de resultaten in de klas.
Quiz

Slide 11 - Slide

Maak een Kahoot! quiz om de kennis van studenten over schooltaalwoorden te testen.
1 beschikken over = gebruik kunnen maken van
2 beslist = zeer zeker, absoluut
3 bij voorbaat = van tevoren
4 complex = moeilijk, ingewikkeld
5 enerzijds = van de ene kant
 anderzijds = van de andere kant
timer
1:30

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is de betekenis van het woord 'anderzijds'?
A
Aan beide kanten
B
Van de andere kant
C
Van de ene kant
D
In het midden

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van het woord 'enerzijds'?
A
Van de andere kant
B
Van de ene kant
C
In het midden
D
Aan beide kanten

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van het woord 'complex'?
A
Overzichtelijk
B
Makkelijk, begrijpelijk
C
Moeilijk, ingewikkeld
D
Simpel, eenvoudig

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van het woord 'bij voorbaat'?
A
Van tevoren
B
Voorlopig
C
Achteraf
D
Op het laatste moment

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van het woord 'beslist'?
A
Twijfelachtig
B
Mogelijk
C
Zeer zeker, absoluut
D
Onzeker

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van het woord 'beschikken over'?
A
Afwezig zijn van
B
Onafhankelijk zijn van
C
Niet kunnen beschikken over
D
Gebruik kunnen maken van

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

6 in aanraking met = in contact met
7 knelpunt, het = punt waar de moeilijkheden zitten
8 na verloop van tijd = na een tijdje
9 omvang, de = grootte
10 overschrijden = over de grens heen gaan van

timer
1:30

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'overschrijden'?
A
Over de grens heen gaan van
B
Terugkeren
C
Niet bereiken
D
Vermijden

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'omvang'?
A
Kleur
B
Hoeveelheid
C
Grootte
D
Gewicht

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de vertaling van 'na verloop van tijd'?
A
Na een tijdje
B
Na een dag
C
Na een week
D
Na een maand

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'knelpunt'?
A
Punt waar de rust is
B
Punt waar de oplossingen zitten
C
Punt waar de moeilijkheden zitten
D
Punt waar de motivatie is

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'in aanraking met' in het Nederlands?
A
Uit beweging met
B
Uit contact met
C
In contact met
D
In beweging met

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

11 realiseren = maken of uitvoeren volgens plan
12 stabiel = stevig, niet veranderlijk
13 toestemmen met = goedkeuren
14 vanwaar = hoezo, waarom
timer
1:30

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'vanwaar'?
A
Waar
B
Wanneer
C
Hoe
D
Hoezo, waarom

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'toestemmen met'?
A
Goedkeuren
B
Twijfelen
C
Ontkennen
D
Afwijzen

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'stabiel'?
A
Flexibel, veranderlijk
B
Zacht
C
Kwetsbaar
D
Stevig, niet veranderlijk

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'realiseren'?
A
Maken of uitvoeren volgens plan
B
Twijfelen
C
Veranderlijk zijn
D
Afkeuren

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Deel 2 Woorden uit de media
1 aerodynamisch = gestroomlijnd, zodat er weinig luchtweerstand is
2 chassis, het = onderstel van een auto
3 efficiënt = snel en met veel resultaat, doeltreffend
4 kolos, de = iets heel groots
5 navigeren = de weg vinden

timer
1:30

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat betekent 'navigeren'?
A
Brandstof besparen
B
De weg vinden
C
Afstand berekenen
D
Snelheid meten

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een 'kolos'?
A
Iets heel licht
B
Iets heel snel
C
Iets heel klein
D
Iets heel groots

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'efficiënt'?
A
Snel en doeltreffend
B
Klein en compact
C
Traag en inefficiënt
D
Krachtig en robuust

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het 'chassis' van een auto?
A
Het onderstel
B
De uitlaat
C
De motor
D
De banden

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'aerodynamisch'?
A
Gestroomlijnd, met weinig luchtweerstand
B
Snel en krachtig
C
Energiezuinig en duurzaam
D
Groot en robuust

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Deel 2 Woorden uit de media
6 oftewel = met andere woorden
7 plunderen = leegroven
8 reiken = zo ver komen als
9 talloos = heel veel, niet te tellen
10 verschijnsel, het = iets wat zich voordoet
timer
1:30

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'verschijnsel'?
A
Een boek schrijven
B
Een film maken
C
Een taart bakken
D
Iets wat zich voordoet

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'talloos'?
A
Heel veel, niet te tellen
B
Erg weinig, bijna niets
C
Ergens tussenin
D
Precies genoeg

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'reiken'?
A
Zo ver komen als
B
Uitstellen
C
Overslaan
D
Vermijden

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'plunderen'?
A
Vermaken
B
Gooien
C
Opruimen
D
Leegroven

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'oftewel'?
A
Heel erg blij
B
Iemand bedanken
C
Ergens naartoe gaan
D
Met andere woorden

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 42 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 43 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 44 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.