Kapitel 2, Lektion 1

Lernziele (A1)
  • Je kent de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden met een stam die eindigt op een -d of -t 
  • Je kent het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
  • Je kent de telwoorden tot 1000
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lernziele (A1)
  • Je kent de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden met een stam die eindigt op een -d of -t 
  • Je kent het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
  • Je kent de telwoorden tot 1000

Slide 1 - Slide

Lies den Text Ich bekomme viel zu wenig Taschengeld! Wähle richtig oder falsch. 

Slide 2 - Slide

het meisje kan net rondkomen van haar wekelijkse zakgeld.
A
richtig
B
falsch

Slide 3 - Quiz

De ouders van het meisje betalen dingen als kleding en schoolspullen.
A
richtig
B
falsch

Slide 4 - Quiz

Haar ouders vinden dat ze met een krantenwijk geld kan bijverdienen.
A
richtig
B
falsch

Slide 5 - Quiz

het meisje wil weten hoeveel zakgeld 13-jarigen zouden moeten krijgen
A
richtig
B
falsch

Slide 6 - Quiz

Lies den Text Köln und beantworte die Fragen.

Slide 7 - Slide

Door wie is de stad Keulen gesticht?

Slide 8 - Open question

Wat is het beroemdste gebouw van Keulen?

Slide 9 - Open question

Wat is de topattractie van het chocolademuseum?

Slide 10 - Open question

Lies die Öffnungszeiten des Kölner Schokoladenmuseums. Beantworte die Fragen.

Slide 11 - Slide

Het is oudjaarsdag. Mara wil het museum bezoeken. Hoe laat sluit het museum die dag?
A
om 17:00 uur
B
om 19:00
C
Het museum is die dag gesloten

Slide 12 - Quiz

Klas H2a wil in juni op excursie naar Keulen. De klas wil ook het museum bezoeken. Wat is dan in elk geval geen goede dag om de excursie te plannen?
A
maandag
B
dinsdag
C
woensdag

Slide 13 - Quiz

Grammatik
Zwakke werkwoorden met een stam die eindigt op -d of -t (Schwache Verben mit dem Stam endend auf -d oder -t)

Slide 14 - Slide

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 15 - Open question

Wat gebeurt er bij de du-vorm, de er/sie/es-vorm en de ihr-vorm als de stam van het werkwoord eindigt op een -d of -t?

Slide 16 - Open question

Hoe vorm je in het Duits het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord?

Slide 17 - Open question

Wat is er anders bij de du-vorm als de stam van het werkwoord eindigt op een sisklank (bijvoorbeeld: reisen)?

Slide 18 - Open question

Übersetze und ergänze das Personalpronomen. 
1.    Kommt (jullie) _________ auch zu meiner Party?
2.   (Ik) ___________ möchte eine neue Hose kaufen. 
3.    Bekommen (zij) _________ mehr Taschengeld als (jij) _______ ? 
4.    (Het) ___________ ist schon fünf Uhr. 
5.    Finden (u) __________ diese Farbe nicht schön? 
6.    Ayse ist nicht da. (Zij) _________ ist krank.
7.     (Wij) ________ sind leider nicht so reich. 

Slide 19 - Slide

Notiere die richtigen Endungen.
1. Wart _______ du hier schon lange? 
2. Mein Bruder arbeit____ in einer Bäckerei. 
3. Wir frag___, was die Jacke kost_____.
4. Brauch_____ du noch was Neues? - Ja, ein Karnevalskostüm.
5. Mit wem tanz___ du am liebsten?

Slide 20 - Slide

Notiere die richtige Form. 
1.  kaufen        Was hast du alles _________? 
2.  warten       Habt ihr lange ____________? 
3.  reden          Der Direktor hat viel ___________? 
4.  fragen        Hast du schon __________, wie viel die Bluse kostet?
5.  kosten        Dieser Rock hat 45 Euro ____________

Slide 21 - Slide

Führe das Gespräch. Ergänze dafür die Verben in der richtigen Form. Der eine fragt, der andere antwortet. 

Slide 22 - Slide

Telwoorden tot en met 1000 (Die Zahlen bis 1000)

Slide 23 - Slide

Führt das Gespräch. Der eine fragt, der andere antwortet.

Slide 24 - Slide