Unité 2 avoir

Bonjour
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bonjour

Slide 1 - Slide

Programme
  • Getallen herhalen 0-20
  • Devoirs :ex 3-4 App 1
  • Leestekst : 
  • Werkwoord ''avoir'' hebben
  • écouter 

Slide 2 - Slide

Doelen
  • een korte brief waarin iemand zichzelf voorstelt en een uitnodiging voor een feest begrijpen.
  • je kunt het werkwoord avoir ''hebben'' toepassen.

Slide 3 - Slide

Focusleren
Oefen met de getallen tot 20 : zie link op magister
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Texte : La lettre de Paul p.54
  • Lees de tekst in de stilte 
  • Maak opdracht 5 en 6 p. 55
timer
7:00

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video


Welk onregelmatig werkwoord heb je al in Unité 1 geleerd?
A
avoir
B
être
C
regarder
D
aimer

Slide 7 - Quiz

Waarom is het werkwoord être onregelmatig?

Slide 8 - Open question

Page 53
Het werkwoord avoir = hebben
J'ai                     = ik heb
Tu as                 = jij hebt
il/elle/on a      = hij/zij/men heeft
nous avons   = wij hebben
vous avez      = jullie hebben/ u heeft 
ils/elles ont    = zij hebben

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Wat is de betekenis van het werkwoord avoir
A
kijken
B
hebben
C
zijn
D
luisteren

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Video

Vul de goede vorm in:
elles ....... un chien
A
a
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 13 - Quiz

Madame, vous ....... un beau manteau
A
a
B
avons
C
avez

Slide 14 - Quiz

vertaal "ik heb"

Slide 15 - Open question

Nous .......... un beau jardin
A
avons
B
avez
C
ont

Slide 16 - Quiz

vertaal "zij hebben" (mannelijk!)

Slide 17 - Open question

Juliette ...... une grande chambre
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 18 - Quiz

Juliette et Christine ...... aussi un grand jardin
A
a
B
avons
C
avez
D
ont

Slide 19 - Quiz

Laatste vraag ;-)
Vul de goede vorm in van "avoir"
tu ......
A
ai
B
as
C
a

Slide 20 - Quiz

Wat is de betekenis van het werkwoord avoir
A
kijken
B
hebben
C
zijn
D
luisteren

Slide 21 - Quiz

Ma mère (avoir) un frère qui s'appelle Hugo
A
a
B
as
C
est
D
es

Slide 22 - Quiz

Christine et Sophie (avoir) beaucoup de devoirs
A
a
B
sont
C
est
D
ont

Slide 23 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 24 - Drag question

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 25 - Quiz

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
nous avons
C
j'ai
D
on a

Slide 26 - Quiz

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 27 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 28 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide